Herhaling H2

Herhaling H2
Geld genoeg?
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling H2
Geld genoeg?

Slide 1 - Diapositive

2.1 budgetteren kun je leren
Je kunt uitgaven verdelen in drie soorten.

Je kunt uitleggen wat budgetteren is en hoe je een begroting maakt.
Je kunt de reservering per maand berekenen.
Je kunt vier autokosten noemen 
Je kunt de autokosten per kilometer berekenen.


Slide 2 - Diapositive

Noem de drie soorten uitgaven

Slide 3 - Question ouverte

Als jij je inkomen en uitgaven op elkaar afstemt, ben je aan het
A
Sparen
B
Budgetteren
C
Reserveren

Slide 4 - Quiz

Je hebt een inkomen van €23.760,- per jaar. Hiervan geef je 24% uit aan dagelijkse uitgaven, 52% aan vaste lasten en 15% aan incidentele uitgaven. Wat overblijft spaar je. Bereken het bedrag wat jij spaart in een jaar

Slide 5 - Question ouverte

Een overzicht van jouw verwachte inkomsten en verwachte uitgaven noem je een

Slide 6 - Question ouverte

2.2 geld moet rollen 
Je kunt de drie geldfuncties noemen en herkennen.
Je kunt manieren om te betalen noemen en herkennen en je kunt een nieuw saldo berekenen.
Je kunt uitleggen welke rol banken spelen bij de vraag naar geld en het aanbod van geld.
Je kunt uitleggen wat de ECB doet om de koopkracht van de euro en ons spaargeld te bewaken.




Slide 7 - Diapositive

Welke van de onderstaande voorbeelden is geen functie van geld?
A
Rekenmiddel
B
Spaarmiddel
C
Meetmiddel
D
Ruilmiddel

Slide 8 - Quiz

Muntgeld en briefgeld zijn voorbeelden van
A
Chartaal geld
B
Giraal geld

Slide 9 - Quiz

Wanneer de rente hoog is, dan
A
Sparen we meer en lenen we meer
B
Sparen we minder en lenen we meer
C
Sparen we minder en lenen we minder
D
Sparen we meer en lenen we minder

Slide 10 - Quiz

2.3 ga je sparen of beleggen?
Je kunt drie spaarmotieven noemen en herkennen.

Je weet wat een spaardeposito is en je kunt rente berekenen.
Je kunt uitleggen wat inflatie voor je spaargeld kan betekenen.
Je kunt drie voorbeelden geven van beleggen.


Slide 11 - Diapositive

Noem de drie spaarmotieven

Slide 12 - Question ouverte

Je leent geld uit aan een bedrijf of de overheid. Hiervoor krijg je een afgesproken rente
A
Aandelen
B
Obligaties

Slide 13 - Quiz

2.4 wie leent, maakt schulden
Je kunt vier leenmotieven noemen en herkennen.

Je kunt kredietkosten berekenen.
Je kunt drie voorbeelden van consumptief krediet noemen.
Je kunt 2 kredieten noemen die je bij een leverancier kunt afsluiten.
Je kunt uitleggen wat een hypothecaire lening is.



Slide 14 - Diapositive

Leg uit wat er wordt bedoelt met de uitspraak "geld lenen kost geld"

Slide 15 - Question ouverte

Uit welke twee bedragen bestaat het maandtermijn?

Slide 16 - Question ouverte

Lieke gaat een motor kopen en leent hiervoor €8.000,-. Deze lening betaalt zij in drie jaar terug in maandtermijnen van €244,-. Bereken de kredietkosten van deze lening

Slide 17 - Question ouverte

Bij een hypothecaire lening dient het huis als .......... voor de bank
A
Investering
B
Krediet
C
Onderpand

Slide 18 - Quiz