6. Oefentoets Franse Revolutie paragraaf 123

Tijd van Pruiken en revoluties (1700-1800)
OEFENTOETS FRANSE REVOLUTIE
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Tijd van Pruiken en revoluties (1700-1800)
OEFENTOETS FRANSE REVOLUTIE

Slide 1 - Diapositive

Oefentoets Franse Revolutie
Deze toets is bedoeld om mee te oefenen. Met andere woorden; als je alleen deze toets maakt ter voorbereiding dan is dat niet genoeg.

Veel succes.

Slide 2 - Diapositive

Zet in chronologische volgorde
Lodewijk XVI roept de Staten-Generaal bijeen
Rousseau schrijft dat het volk meer macht zou moeten hebben
Bestorming van de Bastille
Onthoofding van Lodewijk XVI
Robespierre aan de macht 
nationale vergadering wordt opgericht

Slide 3 - Question de remorquage

Welke 3 belangrijke problemen kan Lodewijk XVI maar niet oplossen?

Slide 4 - Question ouverte

Locke 
Montesquieu
Rousseau
de wetgevende en de uitvoerende macht zijn verdeeld
ieder mens heeft grondrechten, de koning bewaakt deze 

driemachtenleer
het volk moet inspraak hebben op het bestuur

Slide 5 - Question de remorquage

1e Stand
2e Stand
3e Stand
geestelijken
adel
boeren en burgers
Betaalt belasting 
grootgrondbezitters
woont een groot deel van het jaar op paleis Versailles

Slide 6 - Question de remorquage

Wat is een directe oorzaak van de Franse Revolutie? (2 antwoorden)
A
Lodewijk XVI roept de Staten Generaal bijeen
B
Leden van de 3e stand verzamelen klachten
C
Inwoners van Parijs bestormen de Bastille
D
Boeren komen in opstand tegen hun landheren

Slide 7 - Quiz

Op welke datum herdenkt Frankrijk jaarlijks de Franse revolutie?
A
14 juli
B
27 april
C
4 juli
D
9 november

Slide 8 - Quiz

Wat wilden de burgers bereiken tijdens de Franse Revolutie?
A
Vrijheid, gelijkheid, broederschap
B
Vrijheid, gelijkheid, democratie
C
Kiesrecht, gelijkheid, broederschap
D
Kiesrecht, afschaffen privileges, democratie

Slide 9 - Quiz

Hoe werd er gestemd voorafgaand aan de Nationale vergadering?
A
Per stand
B
Per hoofd
C
Wie het meeste geld had kon meer stemmen
D
Hoe machtiger je familie hoe vaker jouw stem telde

Slide 10 - Quiz

waar of niet waar?
In de nieuwe Franse grondwet heeft de koning geen macht meer
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Wat stond er NIET in de nieuwe grondwet?
A
Alle Fransen hadden dezelfde rechten en plichten
B
De koning had niet langer alle macht
C
Nieuwe wetten moesten door de Nationale Vergadering worden goedgekeurd
D
Iedereen moest belasting betalen behalve de arme boeren

Slide 12 - Quiz

Hoe noemen we de volgelingen van Robespierre? (twee antwoorden mogelijk)
A
Gematigden
B
Jakobijnen
C
Radicalen
D
Terroristen

Slide 13 - Quiz

Op de afbeelding zie je de onthoofding van Robespierre. Hij was één van de velen die de dood vonden

In welke periode vond deze gebeurtenis plaats?
A
In de periode waarin Frankrijk een constitutionele monarchie was.
B
Tijdens de regering van Lodewijk XVI.
C
Tijdens de Terreur.

Slide 14 - Quiz

'Radicale politieke groep tijdens de Franse Revolutie, die voor het streng doorvoeren van de veranderingen was'
Dit is een omschrijving van:
A
de Jakobijnen
B
Bourgeoisie
C
Geestelijken
D
Nationalisten

Slide 15 - Quiz

Bekijk de prent.

Welke zin over de prent is juist?
A
De tekenaar was een voorstander van de standenmaatschappij.
B
De tekening is getekend na de Franse Revolutie.
C
De tekening is getekend voor de Franse Revolutie.
D
Geen van de genoemde zinnen over de prent is juist.

Slide 16 - Quiz

Bekijk de afbeelding.

Welke naam hoort bij het rode kruisje te staan?

De gebeurtenis vond in Parijs plaats in 1793.
A
Lodewijk XVI
B
Napoleon Bonaparte
C
Robespierre
D
Rousseau

Slide 17 - Quiz

Deze toets gaat over het tijdvak Pruiken & Revoluties.

Wanneer eindigt dit tijdvak?
A
Rond 1600
B
Rond 1700
C
Rond 1800
D
Rond 1900

Slide 18 - Quiz

In 1791 werd Frankrijk een ........... monarchie.
A
constitutionele
B
revolutionaire
C
republikeinse
D
koninklijke

Slide 19 - Quiz

De Franse Revolutie was een ....... en een ...... verandering.

Welke twee woorden horen op de stippellijntjes te staan?
A
economische en culturele
B
economische en sociale
C
politieke en culturele
D
politieke en sociale

Slide 20 - Quiz

Wie stellen de mannen op de afbeelding voor? Voor welke groep of persoon staan ze symbool?
Adel
Geestelijkheid
Derde stand
Koning

Slide 21 - Question de remorquage

Waar of niet waar: 60% van de bevolking behoorde tot de 3e stand.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Bekijk de prent.

Welke zin over de prent is juist?
A
De tekenaar was een voorstander van de standenmaatschappij.
B
De tekening is getekend na de Franse Revolutie.
C
De tekening is getekend voor de Franse Revolutie.
D
Geen van de genoemde zinnen over de prent is juist.

Slide 23 - Quiz

De manier van besturen waarbij de koning alle macht heeft?
A
Monarchie
B
Democratie
C
Rechtsstaat
D
Absolutisme

Slide 24 - Quiz

Een revolutie is...
A
Wanneer mensen in opstand komen.
B
Grote en snelle verandering. Vaak met veel geweld.
C
Wanneer je niet tevreden bent met de koning.
D
Alle antwoorden zijn JUIST.

Slide 25 - Quiz

In welk jaar brak de Franse revolutie uit?
A
1629
B
1789
C
1804
D
1555

Slide 26 - Quiz

Welke drie veranderingen werden na de Franse revolutie ingevoerd in Frankrijk?
De standenmaatschappij werd afgeschaft.
Er kwam een vernieuwde grondwet.
Er kwam een grondwet.
Er kwam een democratie.
Er kwam een revolutie.
Er kwam een monarchie.

Slide 27 - Question de remorquage

Tijdens de Revolutie werd de Franse koning onthoofd. Welke Lodewijk?
A
Lodewijk XIII
B
Lodewijk XIV
C
Lodewijk XV
D
Lodewijk XVI

Slide 28 - Quiz

In 1791 werd Frankrijk een constitutionele monarchie. Wat was het meest directe gevolg voor koning Lodewijk XVI?
A
De koning moest vluchten naar Varennes.
B
De koning moest zich houden aan de wet.
C
De koning raakte al zijn rechten kwijt.
D
Lodewijk mocht geen koning meer zijn.

Slide 29 - Quiz

Verlichting
Voor de tijd van de Verlichting.
Denken met je verstand.
traditie
Wetenschap wordt belangrijk.
Het volk krijgt meer invloed.
Gelijkwaardigheid.
Vastleggen rechten en plichten .
De grondwet wordt ingevoerd.
Onderzoek en experiment.
Standenmaatschappij.
Een kleine groep mensen heerst.
Absolutisme.
Eise Eisinga bouwt eht zonnestelsel.
Pruik.

Slide 30 - Question de remorquage

Lees eerst de bron.

Is de schrijver een
verlicht denker?
A
Ja
B
Nee

Slide 31 - Quiz