2Hb Toets H3 Politieke revoluties

Noem de begrippen die passen bij de volgende definities. (A= , B=)
A Een basisrecht van elke burger, bijvoorbeeld vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting.
B Een bestuur waarin de koning absolute macht heeft en sommige
groepen (standen) speciale privileges
1 / 25
suivant
Slide 1: Question ouverte
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Noem de begrippen die passen bij de volgende definities. (A= , B=)
A Een basisrecht van elke burger, bijvoorbeeld vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting.
B Een bestuur waarin de koning absolute macht heeft en sommige
groepen (standen) speciale privileges

Slide 1 - Question ouverte

Hieronder staan twee uitspraken over de standensamenleving in Frankrijk. Geef per uitspraak aan of deze waar of niet waar is.
A Alleen de tweede en de derde stand moesten belasting betalen.
B De eerste stand was de geestelijkheid.

Slide 2 - Question ouverte

Hieronder staan twee uitspraken over de standensamenleving in Frankrijk. Geef per uitspraak aan of deze waar of niet waar is.
A De Staten-Generaal bestond uit de eerste twee standen.
B Rijke bankiers en arme loonarbeiders behoorden tot dezelfde stand.

Slide 3 - Question ouverte

Gebruik deze bron en geef antwoord op de vraag in de volgende dia. 
Bron 1 Een Engelsman die rond 1789 door het Franse platteland reist, vertelt wat hij daar ziet.
Ik werd aangesproken door een arme vrouw die klaagde over de ongelukkige tijden, en die me zei dat dit een droevig land was. Ik vroeg haar waarom, en zij antwoordde dat haar man maar een lapje grond, één koe en een slechte ezel bezat, en dat hij toch aan de ene heer tarwe en drie kippen moest geven, en aan de andere heer haver, een kip en een stuiver*.
*Een stuiver was een munt.



Slide 4 - Diapositive


Gebruik bron 1 in de vorige dia en beantwoord de vraag.
Leg uit dat deze bron een oorzaak van de Franse Revolutie toont.

Slide 5 - Question ouverte

Gebruik deze bron 2 en beantwoord de vraag in de volgende dia.
Bron 2 Een stenen reliëf uit ongeveer 300 v.C. waarop de Griekse zonnegod Helios in zijn zonnewagen te zien is. Met die wagen reist Helios elke dag door de lucht en brengt hij zo zonlicht naar de mensen.

Slide 6 - Diapositive

Gebruik bron 2 in de vorige dia en beantwoord de vraag:
Verlichte denkers keken heel anders naar de wereld dan de makers van deze bron in de oudheid. Leg het verschil uit.

Slide 7 - Question ouverte

Gebruik deze bron 3 en beantwoord de vraag in de volgende dia.
 (Schilderij uit ca. 1814.)
 
Bron 3 Op dit schilderij zie je de salon van madame Geoffrin in Parijs. In haar huis kwamen belangrijke kunstenaars, geleerden, burgers en edellieden bijeen om met elkaar te praten.

Slide 8 - Diapositive

Gebruik bron 3 in de vorige dia en beantwoord de vraag:
Past deze bron wel of juist niet bij de Verlichting? Leg je antwoord uit.

Slide 9 - Question ouverte

De bestorming van de Bastille wordt vaak gezien als het begin van de Franse Revolutie.
Kies een andere gebeurtenis uit hetzelfde jaar die je ook kunt zien als het begin van de Franse Revolutie. Geef een argument voor je keuze.

Slide 10 - Question ouverte

Na het uitbreken van de revolutie voerde de Nationale Vergadering een nieuwe grondwet in. Daardoor veranderde het bestuur.
Leg met een voorbeeld uit of de nieuwe bestuursvorm paste bij de ideeën van Charles de Montesquieu.

Slide 11 - Question ouverte

Gebruik bron 4 hieronder en beantwoord de vraag in de volgende dia.
.
Bron 4 Een tekening uit ongeveer 1787. De tekening laat zien hoe inwoners van Amsterdam de huizen van regenten bestormen en alle bezittingen uit het raam gooien

Slide 12 - Diapositive

Gebruik bron 4 in de vorige dia en beantwoord de vraag:
Zijn de mensen op deze tekening patriotten of Oranjegezinden? Leg je antwoord uit.

Slide 13 - Question ouverte

In 1798 kreeg de Bataafse Republiek een nieuwe grondwet. Hieronder staan vier uitspraken over die grondwet. Geef per uitspraak aan of deze waar is of niet waar. (A=, B=, C=, D=)
A Alle burgers kregen vrijheid van meningsuiting.
B Alleen calvinisten mochten deelnemen aan het bestuur.
C De voorrechten van de geestelijkheid werden afgeschaft.
D Rijke mannen en vrouwen kregen het recht om te kiezen.

Slide 14 - Question ouverte

Noem drie zaken die veranderden toen het huidige Nederland onderdeel werd van het Franse keizerrijk onder Napoleon.

Slide 15 - Question ouverte

Zet de volgende gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde, van vroeger naar later.
A Bij het Belgische Waterloo verliest het Franse leger een belangrijke veldslag.
B Boze Parijzenaren bestormen de Bastille.
C De Nationale Vergadering maakt een eerste grondwet voor Frankrijk.
D Lodewijk XVI wordt ter dood veroordeeld en onthoofd.
E Napoleon kroont zichzelf tot keizer van Frankrijk.
F Tijdens de Terreur worden duizenden Fransen ter dood gebracht.

Slide 16 - Question ouverte

Een uitspraak: ‘Het bestuur van Napoleon was gunstig voor de bevolking van Frankrijk.’
Geef een argument vóór deze uitspraak en een argument tegen deze uitspraak.

Doe het zo:
Het bestuur van Napoleon was gunstig, want … [noem een reden].
Het bestuur van Napoleon was niet gunstig, want … [noem een reden].

Slide 17 - Question ouverte

De periode na de dood van koning Lodewijk XVI heet ook wel ...
A
de monarchie
B
democratie
C
de terreur
D
absolutisme

Slide 18 - Quiz

Zet de zinnen over Napoleon in de juiste tijdsvolgorde
Napoleon verovert grote delen van Europa
Napoleon pleegt staatsgreep
Napoleon kroont zichzelf tot keizer
Napoleon verslagen bij Waterloo

Slide 19 - Question de remorquage

Hoe kon het dat het Napoleon niet lukte om Rusland te veroveren?

Slide 20 - Question ouverte

Hoe heet de broer van Napoleon die Nederland bestuurde?
A
Lodewijk Napoleon
B
Karel Napoleon
C
Willem Napoleon
D
Napoleon II

Slide 21 - Quiz

Wat was de naam van Nederland na 1795 en tot 1806?

Slide 22 - Question ouverte

Geef drie voorbeelden van de 'Code Napoleon':

Slide 23 - Question ouverte

Wat was de Code Napoleon
A
Een gedragscode
B
Een oorlogsverslag
C
Een geheime taal
D
Een wetboek

Slide 24 - Quiz

Einde toets

Slide 25 - Diapositive