De kleren (2)

Goedemiddag!
Welkom bij de les
Hoe gaat het?
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1-4

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 135 min

Éléments de cette leçon

Goedemiddag!
Welkom bij de les
Hoe gaat het?

Slide 1 - Diapositive

Programma
  • Je herhaalt het thema kleding
  • Je leert over kleding

Slide 2 - Diapositive

Praat samen
Opdracht: Kijk naar het plaatje. Welke kleding zie je? Praat samen.
Klaar? Schrijf de woorden.

Slide 3 - Diapositive

Programma
timer
10:00

Slide 4 - Diapositive

Schrijf het woord
Opdracht: Luister naar de docent. Schrijf het woord op je bordje.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

De auto is blauw - De blauwe auto
  • blauw - blauwe
  • groen - groene
  • paars - paarse
  • bruin - bruine
  • zwart - zwarte
  • (!) oranje - oranje
  • (!) roze - roze
  • (!) rood - rode
  • (!) geel - gele
  • (!) wit - witte
  • (!) grijs - grijze

Slide 17 - Diapositive

De muts is geel.
De ... muts.

Slide 18 - Question ouverte

De broek is bruin.
De ... broek.

Slide 19 - Question ouverte

De jas is grijs.
De ... jas.

Slide 20 - Question ouverte

De handschoenen zijn rood.
De ... handschoenen.

Slide 21 - Question ouverte

De laarzen zijn wit.
De ... laarzen.

Slide 22 - Question ouverte

De sjaal is oranje.
De ... sjaal.

Slide 23 - Question ouverte

Het pak is zwart.
Het ... pak.

Slide 24 - Question ouverte

Schrijf de werkwoorden
Opdracht: Schrijf de werkwoorden hebben / zijn kopen / dragen.

  • ik ...
  • jij ...
  • u ...
  • zij / hij ...
  • wij / jullie / zij ...

  • ... jij?

Klaar? Schrijf korte zinnen over kleding.
timer
10:00

Slide 25 - Diapositive

Goed of fout?
Opdracht: Goed? Ga staan. Fout? Ga zitten.

  1. Het hemd is geel. 
  2. Zij draag een bloes.
  3. Hij bent bij de C&A.
  4. Heeft u een sjaal? 
  5. Jullie koopt laarzen.
  6. Draagt jij een riem?
  7. Zij hebben handschoenen.
  8. De man dragen een pak.
timer
10:00

Slide 26 - Diapositive

Maak zinnen
Opdracht: Maak goede zinnen.
Klaar? Maak de puzzel.

  1. de laarzen / paars / zijn.
  2. een jurk / de vrouw / in de zomer / draagt.
  3. koopt / een overhemd / bij de H&M / hij.
  4. in de winter / een muts / ik / draag.
  5. een hoed / op haar hoofd / zij / heeft.
  6. wij / sokken / kopen / bij de HEMA. 
  7. hij / een riem / vandaag / draagt.
  8. schoenen / bruine / u / hebt.
timer
15:00

Slide 27 - Diapositive

Maak zinnen
  1. De laarzen zijn paars.
  2. De vrouw draagt in de zomer een jurk.
  3. Hij koopt een overhemd bij de H&M.
  4. Ik draag in de winter een muts.
  5. Zij heeft een hoed op haar hoofd.
  6. Wij kopen sokken bij de HEMA. 
  7. Hij draagt vandaag een riem.
  8. U hebt bruine schoenen.

Slide 28 - Diapositive

Praat samen
Opdracht: Praat samen over kleding en kleuren.

Voorbeeld:

Wat draagt Anna? Welke kleur?

  • Anna draagt een trui. De kleur is rood.
  • Zij draagt een rode trui.

Slide 29 - Diapositive

Praat samen
Opdracht: Praat samen over kleding en kleuren.


  • Wat draagt Anouk? Welke kleur?
  • Wat draagt Anastasiia? Welke kleur?
  • Wat draagt Iryna? Welke kleur?
  • Wat draagt Oleg? Welke kleur?
  • Wat draagt Oleksandr? Welke kleur?
  • Wat draagt Nataliia? Welke kleur?
  • Wat draagt Olena? Welke kleur?

Klaar? Schrijf de antwoorden.
timer
10:00

Slide 30 - Diapositive

Praat samen
timer
10:00

Slide 31 - Diapositive