Ch 3 - les 1

1 / 12
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 12 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Qu'est-ce qu'on va faire?
  • toets bespreken
  • Monopoly
  • planning Chapitre 3 bekijken
  • begin maken met Chapitre 3

Slide 2 - Diapositive

toets bespreken
Bekijk je toets en bedenk voor jezelf:
-Wat heb je goed gedaan?
-Waar heb je fouten gemaakt die niet nodig waren?
-Wat vind je moeilijk/lastig?
-Wat pak je een volgende keer anders aan?


Slide 3 - Diapositive

Monopoly
  • Werp met de dobbelsteen (2m)
  • Overleg of je het monument/de straat wilt kopen
  • Werp eventueel nog een keer

Dubbel -> één plek verder
Kans vanaf de volgende ronde.


Slide 4 - Diapositive

Planning Chapitre 3

Slide 5 - Diapositive

Chapitre 3
  • Ik ken woorden die te maken hebben met school.
  • Ik ken de dagen van de week.
  • Ik kan vertellen hoe laat het is.
  • Ik kan vertellen in welke klas ik zit.
  • Ik kan vertellen welke vakken ik heb en hoe ik deze vind.
  • Ik kan vertellen wie mijn docenten zijn en wat ik van hen vind.
  • Ik kan het werkwoord être gebruiken.
  • Ik kan het bezittelijk voornaamwoord gebruiken.



Slide 6 - Diapositive

Chapitre 3 - introduction
Ouvre ton livre à la page 100.
On fait ex. 1, 2 et 3.

Regarde le film.
Luc est français, mais il habite aux Pays-Bas.
Il parle de la France et des Pays-Bas.



Slide 7 - Diapositive

Vocabulaire A
Prends ton livre à la page 130.

-Lis les mots et les phrases.
-Écoute bien.
-Répète-les.



Slide 8 - Diapositive

Écouter
Prends ton livre à la page 102.

-On va faire les exercices 4, 5, 6, 7



Slide 9 - Diapositive

Lire
Prends ton livre à la page 106.

-On va faire les exercices 10, 11 et 12



Slide 10 - Diapositive

devoirs
leren woorden/zinnen A

Slide 11 - Diapositive

Chapitre 2
  • Ik ken woorden die te maken hebben met school.
  • Ik ken de dagen van de week.
  • Ik kan vertellen hoe laat het is.
  • Ik kan vertellen in welke klas ik zit.
  • Ik kan vertellen welke vakken ik heb en hoe ik deze vind.
  • Ik kan vertellen wie mijn docenten zijn en wat ik van hen vind.
  • Ik kan het werkwoord être gebruiken.
  • Ik kan het bezittelijk voornaamwoord gebruiken.



Slide 12 - Diapositive