3.2 Voedingsmiddelen en voedingsstoffen

Hoofdstuk 3.2

Leerdoelen:
Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen voedingsmiddelen en voedingsstoffen
Je kent de vier verschillende functies van voedingsstoffen
Je kunt de zes groepen voedingsstoffen noemen met hun functies
Je kent de schijf van vijf en weet welke voedingsmiddelen en voedingsstoffen in welke schijf thuishoren
Je kunt de informatie op een etiket van een voedingsmiddel lezen en uitleggen
Je weet wat een reagens is en kent er twee voorbeelden van

1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuur, Leven en TechnologieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 3.2

Leerdoelen:
Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen voedingsmiddelen en voedingsstoffen
Je kent de vier verschillende functies van voedingsstoffen
Je kunt de zes groepen voedingsstoffen noemen met hun functies
Je kent de schijf van vijf en weet welke voedingsmiddelen en voedingsstoffen in welke schijf thuishoren
Je kunt de informatie op een etiket van een voedingsmiddel lezen en uitleggen
Je weet wat een reagens is en kent er twee voorbeelden van

Slide 1 - Diapositive

Voedingsmiddelen
Alle producten die je eet of drinkt, noem je voedingsmiddelen. Voedingsmiddelen kunnen plantaardig of dierlijk zijn. Plantaardige voedingsmiddelen zijn altijd gemaakt van alleen planten. Dierlijke voedingsmiddelen zijn afkomstig van dieren of van producten van dieren.

Als je vlees eet, is dit meestal afkomstig van dieren die speciaal daarvoor zijn gefokt. Het meeste vlees is afkomstig van koeien, kippen, schapen en varkens. Delen van deze dieren kunnen ook zijn bewerkt, bijvoorbeeld tot gehakt.
Producten van dieren zijn bijvoorbeeld eieren en melk. Van melk kunnen allerlei zuivelproducten worden gemaakt. 

Slide 2 - Diapositive

Functies van voedingsstoffen
In voedingsmiddelen zitten voedingsstoffen. Voedingsstoffen zijn de bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen. Ze vervullen verschillende functies in ons lichaam. Ze kunnen dienen als bouwstof, brandstof, reservestof en beschermende stof.

Bouwstoffen zijn nodig voor groei, ontwikkeling en herstel van je lichaam. Het helpt bijvoorbeeld bij het herstellen van verwondingen of beschadigingen. Met behulp van bouwstoffen kan je lichaam nieuwe cellen en weefsels maken. Voorbeelden van bouwstoffen zijn eiwitten, koolhydraten, vetten en water.
Brandstoffen leveren energie. In elke cel van je lichaam vindt verbranding plaats, waar brandstoffen voor nodig zijn. Bij die verbranding komt energie vrij, die nodig is bij allerlei lichaamsprocessen. Denk daarbij aan het in stand houden van je lichaamstemperatuur, het laten werken van je organen of het mogelijk maken om te bewegen. Voorbeelden van brandstoffen zijn eiwitten, koolhydraten en vetten.

Slide 3 - Diapositive

Reservestoffen worden opgeslagen in bepaalde delen van je lichaam en kunnen op een later moment, als dat nodig is, gebruikt worden. Voorbeelden van reservestoffen zijn eiwitten, koolhydraten en vetten.

Beschermende stoffen zorgen ervoor dat je lichaam gezond blijft. Bij een tekort aan deze stoffen kunnen er ziektes optreden. Voorbeelden van deze stoffen zijn mineralen en vitaminen.
 

Slide 4 - Diapositive

Zes groepen voedingsstoffen
Koolhydraten dienen vooral als brandstof, maar kunnen ook dienen als bouwstof. Voorbeelden van koolhydraten zijn suikers, zoals glucose en zetmeel. In aardappelen, zaden en graanproducten zit veel zetmeel. Suikers zoals glucose zitten bijvoorbeeld veel in jam of vruchtensap. Als je meer koolhydraten binnenkrijgt dan je verbrand, worden ze omgezet in vet op opgeslagen als reservestof.


Vetten dienen vooral als brandstof en reservestof, maar kunnen ook als bouwstof worden gebruikt. Je voeding hoeft niet veel vet te bevatten. Als je meer vetten binnenkrijgt dan je nodig hebt wordt het als reservestof opgeslagen, bijvoorbeeld onder je huid.

Slide 5 - Diapositive

Eiwitten dienen vooral als bouwstof. Voor de vorming van cytoplasma, maar ook voor de opbouw van je spieren zijn veel eiwitten nodig. Een teveel aan eiwit in je voeding wordt gebruikt als brandstof. Ook kunnen eiwitten worden omgezet in vet en zo worden opgeslagen als reservestof.


Water is een belangrijke bouwstof en wordt gebruikt voor het transporteren van stoffen. De meeste stoffen kunnen alleen goed door je lichaam worden vervoerd als ze zijn opgelost in water. Denk daarbij bijvoorbeeld aan bloed, dat voor een groot deel uit water bestaat. Je lichaam bestaat voor ongeveer 60% uit water.

Mineralen (zouten) vervullen in het lichaam vooral de functie van bouwstof en beschermende stof.

Vitaminen vervullen in het lichaam vooral de functie van beschermende stof en bouwstof.


Slide 6 - Diapositive

Mineralen en vitamines in meer detail
Vitamines worden vaak weergegeven met een letter. Je hebt vitamine A, vitamine B, etc. Als je te weinig vitaminen van een bepaald soort binnenkrijgt, dan kun je daar last van krijgen. Een tekort aan vitamine A zorgt voor dof haar en een droge huid. Maar het kan ook ernstige gevolgen hebben. Krijg je te weinig vitamine A binnen, dan kan nachtblindheid (slecht zien in het donker) het gevolg zijn. En een tekort aan vitamine D kan leiden tot de gebreksziekte rachitus (Engelse ziekte). Een kenmerk van deze ziekte is het ontwikkelen van O-benen.
 

Voorbeelden van mineralen zijn calcium (Ca), ijzer (Fe), Natrium (Na) en kalium (K). Mineralen heb je nodig voor de opbouw van je botten en bijvoorbeeld ook voor het aanmaken van rode bloedcellen.

Slide 7 - Diapositive

Vitamines

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Voedingsvezels
In plantaardige voedingsmiddelen zitten naast bruikbare bestanddelen ook voedingsvezels. Die zijn erg belangrijk voor je, maar worden niet door je lichaam verteerd. Deze poep je dus gewoon weer uit.
Voedingsvezels zijn plantaardige stoffen die belangrijk zijn voor een gezonde spijsvertering (zodat je goed naar de wc kunt) en ze geven je een ‘vol’ (verzadigd) gevoel na het eten (zodat je niet onnodig veel eet). Uit steeds meer onderzoek blijkt dat voedingsvezels ook goed zijn voor de bacteriën in je darmen. Die darmbacteriën ondersteunen vervolgens je darmen om alle voedingsstoffen goed te verteren. Voor meer informatie over de darmbacteriën, zie verrijking.

Slide 10 - Diapositive

Wat doen vezels?

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

Voedingsstoffen in voedingsmiddelen
Voor het samenstellen van een gezonde maaltijd gebruik je de Schijf van vijf. Als je eet volgens de schijf van vijf krijg je de voedingsstoffen binnen die je nodig hebt. In de schijf van vijf vind je voedingsmiddelen met veel dezelfde voedingsstoffen bij elkaar geplaatst. Van de voedingsmiddelen uit de kleine vakken heb je minder nodig dan van de grote vakken.

Slide 13 - Diapositive

Op internet vind je vaak een andere versie van de Schijf van Vijf (www.voedingscentrum.nl).
1. Waarom moet je elke dag producten uit elk vak van de Schijf van Vijf eten?
2. Welke voedingsstoffen horen bij welk vak van de Schijf van Vijf?
3. In welke vakken van de Schijf van Vijf staan voedingsmiddelen die ervoor zorgen dat je voldoende voedingsvezel binnen krijgt? Leg je antwoord uit.

Slide 14 - Question ouverte

Begrippenlijst maken

Slide 15 - Diapositive

Welke functie hebben de onderstaande voedingsstoffen? Sleep de juiste functie naar de juiste voedingsstof.
Koolhydraten
Vetten
Eiwitten
Water
Mineralen
Vitaminen
Bouwstof
Bouwstof
Bouwstof
Bouwstof
Energierijke stof
Energierijke stof
Beschermende stof
Beschermende stof

Slide 16 - Question de remorquage

De functie van het verteringsstelsel is het omzetten van ..................................... in ..........................................
Speeksel en maagsap zijn voorbeelden van .......................

De enzymen in ........................ zorgen ervoor dat voedingsstoffen ..................... worden afgebroken. Voedingsstoffen die ....................... door de darmwand heen kunnen, worden omgezet in verteringsproducten. Verteringsproducten kunnen ............................. door de darmwand heen. 
Voedingsstoffen
Verteringsproducten
sneller
niet
verteringssappen
verteringssappen
wel
langzamer

Slide 17 - Question de remorquage

Zet de voedingsmiddelen op de juiste voedingsstoffen.
Voedingsmiddelen
Brandstoffen
koolhydraten en vetten
Bouwstoffen
eiwitten en water
Beschermstoffen
vitaminen en mineralen

Slide 18 - Question de remorquage

plantaardige voedingsmiddelen
dierlijke voedingsmiddelen
eieren
suiker
kaas
aardbei

Slide 19 - Question de remorquage

Slide 20 - Diapositive

In onderstaande afbeelding zie je twee gerechten.
a. Leg uit welk menu de grootste hoeveelheid beschermende stoffen bevat.
b. Leg uit welk menu de grootste hoeveelheid brandstoffen bevat.

Slide 21 - Question ouverte

In onderstaande afbeelding zie je een graankorrel. Graankorrels worden gebruikt om brood te maken.
Een graankorrel bestaat uit een zemel, een meelkern en een kiem. Bij witbrood worden twee van deze drie delen verwijderd, bij volkorenbrood niet. Volkorenbrood bevat daardoor meer voedingsstoffen dan witbrood. Welke delen worden vóór de bereiding van witbrood verwijderd? Leg je antwoord uit

Slide 22 - Question ouverte

Productinformatie
Op de verpakking van een voedingsmiddel kun je precies zien wat er in het voedingsmiddel zit. Je kunt zien welke voedingsstoffen in het voedingsmiddel zitten en hoeveel energie het bevat. Deze informatie noem je productinformatie.

 


Voedingswaarde: De informatie wordt vermeld per 100 gram of 100 ml van het voedingsmiddel. Bedenk: vaak zit er meer van het voedingsmiddel in de verpakking!
Energie: Op de ve

Slide 23 - Diapositive

Energie: Op de verpakking staat hoeveel energie (in cal of joules) het product per 100 gram of 100 ml levert. Bedenk: vaak zit er meer van het voedingsmiddel in de verpakking en krijg je dus ook meer energie binnen als je het hele voedingsmiddel in één keer opeet.


Voedingsstoffen: Op de verpakking staat hoeveel eiwitten, vetten en koolhydraten in het voedingsmiddel zitten. Ook de hoeveelheid mineralen en vitaminen staan op het pak vermeld.

ADH Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheid: De ADH is de hoeveelheid die aangeeft hoeveel je dagelijks ongeveer van een bepaalde voedingsstof nodig hebt. Je ziet dit vaak staan bij vitamines en mineralen.

E-nummers: Op het etiket staat welke additieven (E-nummers) er aan het voedingsmiddel zijn toegevoegd. Voorbeelden van additieven zijn kleurstoffen en conserveermiddelen.


Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Er is niets mis met E-nummers
Er zijn E-nummers om voedingsmiddelen te kleuren, te conserveren en van smaak te veranderen. Sommige van deze E-nummers worden synthetisch (in een laboratorium) gemaakt, anderen zijn natuurlijk, of allebei. Alle E-nummers zijn aan uitgebreid onderzoek onderworpen en veilig bewezen. Er is dus niets mis met E-nummers.

Maar zoals voor alle voedingsmiddelen en voedingsstoffen geldt: te veel is nooit goed. Gelukkig heb je daar zelf invloed op.

Slide 26 - Diapositive

Opdracht
Verzamel thuis twee etiketten van voedingsmiddelen die jullie veel gebruiken.

Beantwoord de volgende vragen voor de twee etiketten afzonderlijk.
1 Wat is de naam van het product?
2 Wat is de netto-inhoud?
3 Op welke manier moet het voedingsmiddel worden bewaard?
4 Wat is de uiterste houdbaarheidsdatum van het voedingsmiddel?
5 Wat zijn de ingrediënten van het voedingsmiddel?
6 Is op het etiket de voedingswaarde aangegeven?
7 Welke voedingsstof komt het meeste in dit voedingsmiddel voor?
8 Welke E-nummers zitten er in het voedingsmiddel?
9 Zoek voor die E-nummers uit wat de functie is van de stof. Kijk daarvoor op de volgende link:
http://www.e-nummers.info/op-nummer/

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Vidéo

Volgens de wet mag het niet, maar eigenlijk kan mensenhaar uitstekend worden gebruikt om L-cysteïne van te maken, dat dan als broodverbeteraar kan worden gebruikt.
Leg dit uit.

Slide 29 - Question ouverte

Zetmeel en glucose aantonen in voedingsmiddelen
Je hebt geleerd dat in voedingsmiddelen voedingsstoffen zitten. Maar welke voedingsstoffen zitten nu in welke voedingsmiddelen? Dit kun je achterhalen met behulp van reagentia. Een reagens is een stof waarmee je één andere stof met een unieke reactie kunt aantonen.

Zetmeel en glucose zijn beiden koolhydraten die in verschillende voedingsmiddelen zitten. In dit practicum ga je voor een aantal voedingsmiddelen onderzoeken of er zetmeel en/of glucose in zit.
In dit practicum gebruik je joodoplossing als reagens voor zetmeel en Haines als reagens voor glucose.

Slide 30 - Diapositive

Bij het proefje ga je zien dat de kleur van het reagens verandert, maar dan moet jij wel begrijpen wat die kleurverandering is en wat deze betekent! Zoek daarom op Internet welke kleur de reagentia oorspronkelijk hebben en hoe de reagentia zullen veranderen onder invloed van de voedingsstoffen.
Vul deze tabel in met de informatie die je vindt.

Slide 31 - Question ouverte

Wat zou een goede onderzoeksvraag geweest kunnen zijn?

Slide 32 - Question ouverte

Benodigdheden

Slide 33 - Diapositive

Werkwijze
Kies 4 vaste voedingsmiddelen en 1 vloeibare voedingsmiddelen. Noteer deze alvast in de waarnemingstabel.



Practicum glucose aantonen:
Bij de vaste voedingsmiddelen doe je het volgende:
1. Vul reageerbuis 1 t/m 4 met 2 cm (2 vingertoppen) water.
2. Vul reageerbuis 5 met de helft van het vloeibare voedingsmiddel (overgieten)
3. Snijd van elk voedingsmiddel een klein stukje af.
4. Doe in reageerbuis 1 t/m 4 een stukje van ieder voedingsmiddel. (Elke buis één voedingsmiddel)
5. Voeg in de reageerbuisjes, 5-10 druppels Haines toe.
6. Zet de buisjes 2-4 minuten in het waterbad van 90 °C. (Werk ondertussen practicum zetmeel aantonen uit.)
7. Haal de buizen uit het waterbad en noteer je waarnemingen in de tabel.


Slide 34 - Diapositive

Practicum zetmeel aantonen:

Druppel twee druppels joodoplossing op het voedingsmiddel op het bordje.
Druppel twee druppels joodoplossing in reageerbuis 5, bij het vloeibare voedingsmiddel. Noteer de waarneming in de tabel.
Ruim alles netjes op volgens de instructie van de docent.

Slide 35 - Diapositive

Conclusie
In welk voedingsmiddel zit glucose en in welke zit zetmeel?

Slide 36 - Question ouverte

Begrippenlijst maak je in je schrift

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Diapositive

Begrippenlijst maak je in je schrift

Slide 39 - Diapositive

Slide 40 - Diapositive