Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Politiek
Slide 1 - Diapositive
Politiek
Slide 2 - Carte mentale
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Wat betekent 'van algemeen belang'?
Slide 5 - Question ouverte
Slide 6 - Diapositive
Burgers regeren en hebben een grote mate van inspraak op de besluiten.
Er worden vertegenwoordigers gekozen die voor ons besturen.
De hele bevolking regeert als het ware direct mee.
Volksraadpleging.
Democratie
Indirecte democratie
Directe democratie
Referendum
Slide 7 - Question de remorquage
Als een politicus verkiesbaar is heet dat:
A
passief kiesrecht
B
actief kiesrecht
C
algemeen kiesrecht
D
geheime verkiezingen
Slide 8 - Quiz
Parlement
Controleert
Volk
Gemeenteraad
Provinciale Staten
Eerste Kamer
Tweede Kamer
Regering
Slide 9 - Question de remorquage
Rechts
links
midden
Gelijkheid
Vrijheid
Geloof
Actieve overheid
Mensen moeten voor elkaar zorgen
Passieve overheid
Zowel linkse en rechtse standpunten
Opkomen voor kwetsbare mensen
Verschillen tussen arm en rijk
Christen-democratie
Liberalisme
Sociaal-democratie
Slide 10 - Question de remorquage
Liberalisme
* Economische vrijheid
- Zo min mogelijk overheidsbemoeienis
- Eigen verantwoordelijkheid voor inkomen
* Persoonlijke vrijheid
- Voor homohuwelijk en abortus
- Criminaliteit hard aanpakken
Slide 11 - Diapositive
Sociaal-democratie
* Solidariteit
- Kwetsbaren helpen
* Gelijkwaardigheid
- Alle kinderen dezelfde kansen
- Iedereen dezelfde gezondheidszorg
Slide 12 - Diapositive
Christen-democratie
* Christelijk geloof
- Bijbel
- naastenliefde
- Netjes omgaan met de wereld en mens
Slide 13 - Diapositive
Niet bij een stroming
* Populistische partijen
- 'De wil van het volk'
- Belangen van gewone mensen
* 'One-issue'-partijen
- één thema is het allerbelangrijkst
Slide 14 - Diapositive
De regering
Bestaat uit de Koning en de ministers.
De ministers maken en voeren de plannen uit met hulp van staatssecretarissen.
Deze plannen worden opgeschreven in het regeerakkoord
Daarom noemen we de regering het dagelijks bestuur van het land.
Slide 15 - Diapositive
Welke taken heeft de koning?
Slide 16 - Question ouverte
Taken Koning
Handtekening zetten
Troonrede voorlezen
beëdigen ministers en staatssecretarissen
Overleg voeren met minister president
ons land vertegenwoordigen
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Diapositive
Kenmerken democratie
- Er is een grondwet
- De politieke macht is verdeeld
- Gekozen parlement heeft de hoogste macht
Slide 19 - Diapositive
Noem een voorbeeld van een grondrecht.
Slide 20 - Question ouverte
Trias Politica
(Driemachtenleer)
Slide 21 - Diapositive
Welke taken heeft het parlement?
Slide 22 - Question ouverte
Wetgevende functie
Controlerende functie
Stemrecht
Recht van amendement
Recht van initiatief
Vragenrecht
Motierecht
Recht van interpellatie
Enquêterecht
Slide 23 - Question de remorquage
Voor de wetgevende taak hebben de Tweede Kamerleden de volgende rechten:
Stemrecht: Elk kamerlid mag stemmen over de verschillende wetsvoorstellen
Recht van amendement: Elk kamerlid mag delen van een wetsvoorstel veranderen
Recht van initiatief: Elk kamerlid mag zelf wetsvoorstellen maken en die voorleggen aan de kamer.
Slide 24 - Diapositive
Rechten bij de controlerende taak:
Vragenrecht: Kamerleden mogen mondeling of per brief vragen stellen aan ministers of staatssecretarissen.
Motierecht: De kamer vraagt de minister iets te doen. Motie van wantrouwen wordt ingediend, als een minister heeft gelogen of grote fouten heeft gemaakt.
Recht van interpellatie: Kamerleden mogen een minister of staatssecretaris ter verantwoording roepen. Hij moet dan uitleg geven over het beleid.
Enquête recht: Er wordt een onafhankelijk onderzoek opgestart om te kijken of de regering grote fouten heeft gemaakt.
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
Taken van de gemeente
Slide 27 - Carte mentale
Slide 28 - Diapositive
Wie besturen de gemeente?
A
Alleen de burgemeester
B
Gemeenteraad
C
College B & W
D
Gemeenteraad en College B & W
Slide 29 - Quiz
Slide 30 - Diapositive
Slide 31 - Diapositive
Pluriforme Samenleving
Slide 32 - Diapositive
Dominante cultuur
Subcultuur
Elk jaar wordt op 4 mei in Amsterdam de dodenherdenking op de Dam gehouden.
John is christelijk en gaat bijna elke week naar de kerk.
Mensen die het niet eens zijn met de regering, demonstreren in Den Haag.
Eva uit Venlo is extra trots op haar streek tijdens carnaval.
Slide 33 - Question de remorquage
Slide 34 - Diapositive
Waarom noemen we Nederland een pluriforme samenleving?
Slide 35 - Question ouverte
Pluriforme samenleving
Pluriforme samenleving: samenleving van mensen met verschillende culturen en leefstijlen.
Cultuur: als een groep mensen dezelfde waarden, normen en gewoonten heeft. - Bijvoorbeeld: Gebruiken van een land Kleding van een land Feesten van een land Eetgewoonten van een land
Slide 36 - Diapositive
Welke redenen hebben mensen om naar een ander land te verhuizen?
Slide 37 - Question ouverte
Redenen van migreren
Veiligheid (asielzoekers, ernstig gevaar) Syrië, Irak en Eritrea.
Werk jaren 60 Spanje, Italië, Turkije en Marokko.
De onafhankelijkheid van koloniën Suriname 1975 en Indonesië 1949
Gezinsvorming: Je laat je partner uit een ander land komen om hier te trouwen.
Gezinshereniging: Je laat je gezin uit een ander land komen om weer samen te wonen.
Slide 38 - Diapositive
Integratie
Segregatie
Assimilatie
Slide 39 - Question de remorquage
Vormen van aanpassen
Assimilatie: je vervangt heel veel van je eigen cultuur door de dominante cultuur van het land waar je woont (volledige aanpassing).
Integratie: Wanneer nieuwkomers de Nederlandse dominante cultuur gedeeltelijk overnemen, maar ook veel van hun eigen cultuur behouden (gedeeltelijke aanpassing).
Segregatie: nieuwkomers passen zich niet aan de Nederlandse dominante cultuur (geen aanpassing).
Slide 40 - Diapositive
Zijn de uitspraken een vooroordeel of stereotype? 1. “Esther kan goed leren, want haar vader is arts.” 2. “Limburgers kun je niet verstaan.”
A
1 is een vooroordeel, 2 is een stereotype.
B
1 en 2 zijn vooroordelen.
C
1 is een stereotype, 2 is een vooroordeel.
D
1 en 2 zijn stereotypen.
Slide 41 - Quiz
Vooroordelen/stereotypes
Vooroordeel: oordeel over iets of iemand zonder dat je de feiten of de persoon kent.
Stereotype: een vooroordeel dat niet op één persoon slaat, maar op een hele groep.
Vooroordelen zijn gebaseerd op stereotypes
Slide 42 - Diapositive
Voorbeelden van discriminatie
Slide 43 - Question ouverte
Welk onderwerp moet je nog extra gaan leren voor de toets?