Examentraining - examenkennis

Examentraining Nederlands
Examenkennis
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Examentraining Nederlands
Examenkennis

Slide 1 - Diapositive

De hoofdgedachte van een tekst is...
A
het onderwerp van een tekst
B
in één zin samengevat waar de tekst over gaat
C
de belangrijkste alinea
D
de kernzin van de eerste alinea

Slide 2 - Quiz

Door een signaalwoord...
A
kun je een tekstverband vinden.
B
weet je waar je op moet letten.
C
snap je wat er eerder in de zin al is gezegd.
D
snap je de alinea beter.

Slide 3 - Quiz

Het doel van een reclametekst is meestal...
A
informeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
activeren

Slide 4 - Quiz

Op welke drie verschillende dingen word je beoordeeld bij de schrijfopdracht?
A
spelling, formulering en inhoud
B
interpunctie, inhoud en conventies
C
inhoud, hoofdlettergebruik en komma's
D
taalgebruik, conventies en inhoud

Slide 5 - Quiz

De aanleiding van het schrijven is...
A
het gevolg van de schrijfopdracht
B
de feiten die je bij het onderwerp op hebt gezocht
C
de reden voor het schrijven
D
de conclusie bij het probleem

Slide 6 - Quiz

Wat is de juiste spelling van de volgende aanhef?
A
Geachte mevrouw De Boer
B
Beste mevrouw De Boer
C
Geachte mevrouw de Boer
D
Geachte vrouw Boer

Slide 7 - Quiz

Letterlijk herhalen van wat iemand gezegd of geschreven heeft, heet:
A
overtuigen
B
citeren
C
herhalen
D
argumenteren

Slide 8 - Quiz

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'maar' aan?
A
opsomming
B
oorzaak-gevolg
C
tegenstelling
D
vergelijking

Slide 9 - Quiz

Het signaalwoord 'dus' geeft het volgende tekstverband aan:
A
conclusie
B
samenvatting
C
tegenstelling
D
vergelijking

Slide 10 - Quiz

De signaalwoorden 'bijvoorbeeld' en 'zoals' zijn voorbeelden van:
A
een concluderend tekstverband
B
een samenvattend tekstverband
C
een opsommend tekstverband
D
een voorbeeldgevend tekstverband

Slide 11 - Quiz

De jongen ... (missen, vt) de bus.
A
mistte
B
miste
C
misten
D
misste

Slide 12 - Quiz

Ze ... (vergroten, enkelvoud vt) de kans op de eerste plaats.
A
vergrote
B
vergrootte
C
vergrootten
D
vergroote

Slide 13 - Quiz

Ik ... (worden, tt) later een beroemde voetballer.
A
wordt
B
word
C
wortd
D
woord

Slide 14 - Quiz

Kies het woord dat goed gespeld is.
A
mavo-leerling
B
mavoleerling
C
mavo leerling
D
MAVO-leerling

Slide 15 - Quiz

Wat is de correcte slotformule van een zakelijke brief?
A
Vriendelijke groete
B
M.v.g.
C
Hoogachtend,
D
Met vriendelijke groet,

Slide 16 - Quiz

Wat vul je in bij 'referenties' op een cv?
A
contactgegevens van je vorige baan
B
de naam van de directeur van je stage/werk
C
je eigen adres
D
het woonadres van de directeur van je vorige baan

Slide 17 - Quiz

Kies het woord dat goed gespeld is.
A
interesant
B
onmiddelijk
C
verrassing
D
nieuwschierig

Slide 18 - Quiz

De volgende dingen schrijf je met een hoofdletter:
A
dagen van de week
B
maanden van het jaar
C
namen van landen
D
aanspreektitel van familieleden

Slide 19 - Quiz

Kies het woord dat fout gespeld is.
A
agressief
B
accommodatie
C
kopiëren
D
pizzaria

Slide 20 - Quiz