In de tijd van keizer Augustus leefde in Judea een joodse man, Jezus van Nazareth. In zijn preken had hij het over een 'koninkrijk van God'. Een plek waar het leven voor iedereen goed zou zijn. De preken van Jezus maakte veel indruk op zijn volgelingen. Sommige Joden zagen in hem de langverwachte verlosser. Ze gaven hem de naam Christus, wat hoge priester of koning betekent.
De boodschap van Jezus was voor de Romeinen en sommige Joden problematisch. Zij zagen hem als onruststoker en bedreiging. Om die reden werd Jezus opgepakt en gekruisigd.
Voor de volgelingen van Jezus bleef hij echter de verlosser, zij geloofde dat hij weer was opgestaan, de zoon van God was, en dat zijn boodschap verder verspreid moest worden.