2.4.1: Wie is de baas van Nederland?

2.4: Wie is de baas van Nederland?

Van koning naar burger
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

2.4: Wie is de baas van Nederland?

Van koning naar burger

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoel
Aan het eind van deze les kun je:

- Noemen wie Koning Willem I en Koning Willem II waren.
- Uitleggen waarom deze koningen veel macht hadden in Nederland.
- Uitleggen waarom Koning Willem II de macht opgeeft.
- De verschillende politieke stromingen (-ismen) noemen en uitleggen. 

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 3 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe heten de Nederlandse Koningen uit de video?

Slide 4 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Leg uit waarom deze koningen veel macht hadden in Nederland

Slide 5 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De terugkeer van de Oranjes
  • Aan het einde van de 18e eeuw was Nederland deel van Frankrijk.
       - Veroverd door Napoleon in 1794.

  • In 1813 werd Nederland bevrijd.
       - Zoon van Willem V kan terugkeren naar Nederland.
  • Volk ontvangt hem vol blijdschap.
       - Nederlandse koning i.p.v. Fransen!
  • In 1813 wordt hij gekroont tot Koning Willem I.


Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Verenigd Koninkrijk der Nederland
  • Onder Willem I wordt Nederland een constitutionele monarchie.
       - Koninkrijk met grondwet

  • Koning was machtigste man in het land
       - Leider van regeringHij + kabinet
       - Kabinet: Alle ministers
  • Koning koos de ministers zelf!

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De volksvertegenwoordiging
  • Willem I had dus veel macht
  • Hij moest wel rekening houden met het parlement 
      - de volksvertegenwoordiging
        - Eerste en Tweede kamer
  • Koning koos ook de mensen in de kamers. 

  • Dus volk heeft niet veel in te brengen.
      - Het parlement zelf had ook weinig macht.
  • Koning maakt dus alle belangrijke besluiten zelf!

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Maak de juiste combinaties 
Koning
Kabinet
Regering
Parlement
Hoogste baas in het land
Koning + ministers
De ministers
De volksvertegenwoordigers

Slide 9 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

1848: Het revolutiejaar
  • In het jaar 1848 breken er door Europa overal revoluties uit.
       - Frankrijk
       - Duitsland
       - Nederland

  • Steeds meer mensen vinden dat de koning nog steeds te veel macht had.
  • Mensen willen af van vorsten met te veel macht.
  • Zij willen dat het volk meer te zeggen krijgt!


Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De Koning geeft toe
  • In 1848 is Willem II koning van Nederland.
  • Hij trekt in het begin niets aan van de protesten.

  • Maar door de rellen trekt hij bij.
       - Hij is bang dat hij verjaagd zal worden.
  • Willem II geeft toe aan de opstandelingen
       - Zij mogen een nieuwe grondwet maken!
  • Geeft de politicus Johan Rudolph Thorbecke de opdracht dit te doen.


Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom zouden we 1848 het Revolutiejaar noemen?

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarom zou de Koning uiteindelijk toegeven aan de revolutie?

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De nieuwe grondwet
  • In de nieuwe grondwet verloor de koning erg veel macht.
  • Belangrijkste persoon in Nederland wordt de minister-president.
       - Hij is de baas van de regering
       - Hij kiest vooraan de ministers

  • Parlement krijgt de hoogste macht.
       - Moet toestemming geven aan de regering voor wetten
       - Moet de regering controleren

  • Rijke, mannelijke burgers mogen stemmen voor een parlement.
       - Armen en vrouwen nog niet…


Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe nu verder?
  • Met de nieuwe grondwet krijgt het volk meer te vertellen.
  • Alleen ontstaan hier ook problemen
       - Hoe moet het land namelijk bestuurd worden?
       - Wie mogen er allemaal meebeslissen?
       - Wat is belangrijk en wat niet?

  • Om dit uit te kunnen voeren, gaan mensen met dezelfde ideeën samenwerken!
  • Ontstaan van de Politieke stromingen


Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het Liberalisme
  • Het Liberalisme is een van de oudste politieke stromingen in Nederland
        - Liberté/Liberty = vrijheid

  • Liberalen wilden veel vrijheid voor het volk
       - Macht van de koning/de regering is beperkt
  • Overheid moet zich niet met de burgers bemoeien.
       - Taak van de overheid is zorgen voor veiligheid, niet meer. 
  • Dus ook niet helpen, zoals armenzorg!
       - Iedereen moet voor zichzelf zorgen.

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het conservatisme
  • De conservatieven zijn de tegenstanders van de liberalen
        - Conserveren = bewaren

  • Conservatieven wilden dat het bleef zoals het voorheen altijd is geweest.
        - Het is toch altijd goed gegaan?
        - Koning belangrijke bestuursfunctie
  • Geen totale vrijheid zoals bij de liberalen
        - Mensen zijn namelijk niet gelijk!
        - Niet iedereen zou mogen meebeslissen. 

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Confessionelen
  • De confessionelen zijn de Christelijke groep in de politiek
       - Confessie = bekentenis/biecht (Christelijk)
  • Geloof is het belangrijkste, de staat moet volgens het geloof bestuurd worden.

  • Twee stromingen: Katholiek en Protestants
       - Katholieken en protestanten werken samen tegen de liberalen.
       - Soms ook samenwerken om het doel (Het Geloof) belangrijker te maken


Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Socialisme
  • Het socialisme is voor gelijkheid voor iedereen!
       - Sociaal = denken aan iedereen

  • Volgens socialisten verschil tussen arm en rijk te groot  wordt alleen maar groter
  • Zal zo altijd blijven zolang de rijke burgers de macht hebben!
  • Arbeiders moeten overgaan op revolutie!
       - Alle productiemiddelen afpakken en in handen van de staat brengen!
       - Zo kon alles eerlijk verdeeld worden.

Slide 19 - Diapositive

https://schooltv.nl/video-item/het-socialisme-meer-rechten-voor-de-arbeiders
Sociaal-democraten en communisten 
  • Sommige socialisten vinden revolutie te ver gaan.
       - Betere samenleving ook te bereiken door sociale wetten.
       - Bijvoorbeeld door algemeen kiesrecht!

  • Splitsing binnen de socialisten:
  • Sociaal-democraten (socialisten)
       - Verandering via de democratie
  • Communisten:
       - Verandering via revolutie


Slide 20 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het feminisme
  • Het feminisme komt op voor de vrouwen
       - Streven naar gelijkheid voor vrouwen.

  • Vrouwen waren van alles achtergesteld
       - Minderwaardig aan de man
  • Belangrijkste doel: Stemrecht voor vrouwen
       - Gaan actie voeren om dit te krijgen!
       - Halen ze in 1919


Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De eerste partijen
  • Politici koppelden zich eerst niet aan groepen.
       - Maakten onderling wel afspraken, maar vormden geen vaste groepen.

  • Confessionelen waren de eerste die zich als wel politieke partij zagen
        - Leden moesten zich houden aan afspraken en meningen van de partij.
  • Na de confessionelen gaan ook de andere stromingen dit doen.
        - Zo ontstaan er verschillende politieke partijen.


Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Liberalisme
Socialisme
Confessionalisme
Conservatisme
Feminisme
Een persoon is vrij en mag niet in haar vrijheid beperkt worden door de overheid!
Mensen mogen denken zoals zij willen, zeggen wat ze willen en schrijven wat ze willen.
De overheid mag zich niet bemoeien met het bedrijfsleven!
De overheid mag alleen zorgen voor veiligheid
Arbeiders moeten in opstand komen tegen de rijke burgers.
De overheid dient alle productiemiddelen eerlijk te verdelen over de arbeiders
Iedereen is gelijk, ongeacht afkomst, religie of inkomen
De overheid moet zich veel met het leven bemoeien om sociaal-maatschappelijke problemen te voorkomen en op te lossen.
Het Christendom heeft een belangrijke plaats binnen de politiek
Een goede samenleving is een zo’n Christelijk mogelijke samenleving
Bijzonder onderwijs moet betaald worden door de overheid.
De overheid dankt haar macht aan God, niet aan het volk.
Verandering moet langzaam en doordacht gebeuren, niet op een revolutionair tempo.
De koning moet enige vorm van macht behouden.
Niet iedereen zou mogen stemmen. Alleen mensen van bepaalde status of inkomen.
Iedereen heeft een vaste plaats in de samenleving. Een vorm van gelaagdheid.
Vrouwen zouden ook mogen stemmen
Vrouwen zouden ook mogen studeren.
Vrouwen zijn gelijk aan mannen!
Niet alleen mannen hoeven een rol te spelen in de politiek!

Slide 23 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zouden mensen samen gaan werken in een politieke partij?

Slide 24 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke politieke stroming vind jij het belangrijkste?

Slide 25 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions