Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Les 3a inclusie
Boek Pedagogiek ho.3
Slide 1 - Diapositive
Behandeld: Profielboek Didactiek
Hoofdstuk 1. Voorbereiden van lesactiviteiten
~1.2 wordt niet in zijn geheel getoetst. Enkel de stof over het lvf.
Huidig boek:
Profielboek Pedagogiek
Ho. 3 Inclusie
3.5 hoeft niet
Nog te behandelen: Basisboek Didactiek, Organisatie en Communicatie
Hoofdstuk 5. Als het anders gaat
~nb: 5.4 wordt niet getoetst~
Toetsstof blok 6
Slide 2 - Diapositive
Doel van deze les
Aan het eind van deze les weet je
Doel van deze les:
Tijdens de les kun je:
-theorie van de vorige les toepassen in de vragen.
Aan het einde van de les weet je
-hoe je een enquête moet maken met google forms.
Aan het eind van de les kun je: -uitleggen wat het begrip diversiteit inhoudt; -weet je waar je referentiekader door opgebouwd is en
-vertellen wat het inclusiemodel is en hier een voorbeeld van noemen.
Slide 3 - Diapositive
Als een school een klas indeelt op vmbo basis, kader of theoretische leerweg niveau. Hoe noemen we deze differentiatie dan?
A
Microniveau
B
Macroniveau
Slide 4 - Quiz
Welke vorm van differentiatie is van toepassing op het reguliere basisonderwijs en sbo?
A
Convergente differentiatie
B
Divergente differentiatie
Slide 5 - Quiz
Iemand die graag zelfstandig werkt en goed kan reflecteren op zijn/haar/het eigen handelen is volgens Gardner sterk in welke intelligentie?
A
Interpersoonlijk
B
Intrapersoonlijk
C
Logisch mathematisch
D
Verbaal linguïstisch
Slide 6 - Quiz
Bij welke intelligentie past volgens Gardner het beste bij het beroep schrijver?
A
Logisch mathematisch
B
Verbaal linguïstisch
C
Visueel ruimtelijk
D
Lichamelijk motorisch
Slide 7 - Quiz
IO1-3 Enquête
Wil je graag informatie over het pedagogisch klimaat in een groep, dan kun je een enquête afnemen.
In een enquête worden vragen gesteld waardoor kinderen kunnen aangeven hoe zij denken over de sfeer in de groep. Een enquête kun je maken in Google forms.
Vragen kun je halen uit IO 1-03 en eventueel maken met je PO.
Slide 8 - Diapositive
Diversiteit -> verschillen tussen mensen
Opdracht:
kijk de klas eens rond en bedenk voor jezelf minstens drie punten waarop jullie verschillen.
Bespreek de punten.
3.1 Overeenkomsten en verschillen.
Slide 9 - Diapositive
Diversiteit -> verschillen tussen mensen
De docent maakt groepjes.
Bespreek de volgende twee punten, schrijf dit per groep op en koppel dat terug aan de groep.
- Hoe ga jij op stage om met verschillen in jouw klas? - Waarom vind jij het belangrijk om rekening te houden met de verschillen in jouw klas?
3.1 Overeenkomsten en verschillen.
Slide 10 - Diapositive
Diversiteit -> verschillen tussen mensen
Lees samen blz 110 tabel 1
Bespreek:
De overeenkomsten en verschillen
Herken je deze voorbeelden uit je bpv?
Wat je weet over de manier waarop de school hiermee omgaat.
3.1 Overeenkomsten en verschillen.
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Referentiekader
Waar denk jij aan als het gaat over pakjesavond? Jouw beeld hiervan is opgebouwd uit herinneringen uit jouw eigen situatie. Dat noem je jouw referentiekader. Jouw referentiekader verandert voortdurend door de dingen die je meemaakt, de mensen die je leert kennen en de kennis die je opdoet.
3.1 Overeenkomsten en verschillen.
Slide 13 - Diapositive
Waarden en normen
Waarden zijn ideeën over wat goed en minder goed gedrag is. Normen zijn regels die zijn ontstaan vanuit een waarde Bijvoorbeeld: Waarde: je steelt niet van een ander. Norm: stelen is verboden. Overtreed je die wet, dan volgt er een straf.
3.1 Overeenkomsten en verschillen.
Slide 14 - Diapositive
Eens of oneens groen rood
Stellingen:
1. ik behandel al mijn leerlingen hetzelfde.
3.1 Overeenkomsten en verschillen.
Slide 15 - Diapositive
Eens of oneens groen rood
Stellingen:
2. ik behandel een ander zoals ik zelf behandeld wil worden.
3.1 Overeenkomsten en verschillen.
Slide 16 - Diapositive
Eens of oneens groen rood
Stellingen:
3. goed naar jezelf kunnen kijken is een belangrijke voorwaarde om in het onderwijs te werken.
3.1 Overeenkomsten en verschillen.
Slide 17 - Diapositive
Eens of oneens groen rood
Stellingen:
4. je hoort je altijd te houden aan de regels die gelden binnen de school. Ook al ben je het er niet mee eens.
3.1 Overeenkomsten en verschillen.
Slide 18 - Diapositive
Eens of oneens groen rood
Stellingen:
5. het is belangrijk dat leerlingen mij aardig vinden.
3.1 Overeenkomsten en verschillen.
Slide 19 - Diapositive
Eens of oneens groen rood
Stellingen:
6. ingaan op een kinderfeestjes-uitnodiging als onderwijsassistent is leuk voor het kind en moet je doen.
3.1 Overeenkomsten en verschillen.
Slide 20 - Diapositive
Eens of oneens groen rood
Stellingen:
7. ik woon in een straat waar ook leerlingen van mij wonen. Met Oud en Nieuw steek ik illegaal vuurwerk af waar zij bij zijn. Ik ben dan in mijn privé tijd.
3.1 Overeenkomsten en verschillen.
Slide 21 - Diapositive
Casus
Mees zit drie weken in groep 1. In deze drie weken is Mees nog niet op tijd naar school gebracht door één van zijn ouders.
Hij heeft op de donder- en vrijdag geen gymspullen mee én hij had voor handvaardigheid geen schoendendoos meegenomen. Dit laatste was duidelijk aangegeven in de Parro-app van school.
Alle leerlingen krijgen, wanneer ze beginnen in groep 1, een brief mee naar huis waarin alles is uitgelegd.
Vraag: wat komt er in jou op als je deze situatie leest?
3.1 Overeenkomsten en verschillen.
Slide 22 - Diapositive
Achtergrondinformatie
Mees wordt door zijn moeder opgevoed. Vader is niet in beeld. Moeder werkt veel om het hoofd boven water te houden. Mees gaat niet naar de kinderopvang. Daar is geen geld voor.
De groepsleerkracht heeft Mees een briefje meegegeven dat hij zijn gymspullen moest meenemen.
Wanneer de groepsleerkracht de moeder uitnodigt en de zus van moeder komt mee, komt ze er achter dat de moeder analfabeet is. Ze kan niet lezen en schrijven.
Vraag: welke rol speelde jouw referentiekader?
3.1 Overeenkomsten en verschillen.
Slide 23 - Diapositive
Inclusiemodel
Hierbij wordt steeds gezocht naar de obstakels waardoor personen er niet bij horen (dus wat is de reden dat deze personen er niet bij horen), om deze vervolgens te helpen oplossen.
Doel is dat iedereen, ook mensen met een beperking, deel uitmaken van het leven dat we leiden in onze samenleving.
Vroeger werden mensen met beperkingen letterlijk ‘weggestopt’ in de bossen, nu leven ze midden in de samenleving.
Voorbeeld: leerlingen met downsyndroom starten nu vaker in het regulier basisonderwijs.