Lesson 4 (1)

Today 
  1. StudyGo!
  2. Grammar: uitleg 'conjunctions'
  3. Practise
  4. Words lesson 4
  5. (home)Work
  6. Looking back!
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Today 
  1. StudyGo!
  2. Grammar: uitleg 'conjunctions'
  3. Practise
  4. Words lesson 4
  5. (home)Work
  6. Looking back!

Slide 1 - Diapositive


Aan het einde van deze les..
  1. .. kun je vertellen waarom het belangrijk is dat je voegwoorden (her) kent. 
  2. .. lukt het jou om een voegwoord en de relatie die het aangeeft, te herkennen en benoemen.  

Slide 2 - Diapositive

timer
5:00

Slide 3 - Diapositive

Conjunctions
Aantekeningen via het Cornell schema

Slide 4 - Diapositive

Voegwoorden



  1. Wat weet jij (al) over voegwoorden? 
       Eigen denktijd            
timer
0:30

Slide 5 - Diapositive

  • Wat zijn conjunctions?
    Conjunctions (voegwoorden) zijn woorden die zinnen of delen van zinnen met elkaar verbinden. Ze maken een tekst duidelijker en helpen om relaties tussen delen van zinnen en woorden te laten zien.

  • Waarom gebruiken we conjunctions?
    We gebruiken conjunctions om te laten zien hoe zinnen of delen van zinnen bij elkaar horen. 

Bijvoorbeeld:
  1. Opsomming (iets toevoegen)and, also, moreover
    → I like apples and oranges.
  2. Reden (waarom iets gebeurt) because, since, as
    → I stayed inside because it was raining.
  3. Gevolg (wat er daarna gebeurt) so, therefore, as a result
    → It started raining, so we went inside.
  4. Tegenstelling (iets tegenover elkaar zetten) but, however, although
    → I like coffee, but I don’t like tea.
  5. Keuze (tussen twee dingen kiezen)or, either...or, neither...nor
    → You can have tea or coffee.
  6. Tijd (wanneer iets gebeurt)when, after, before, while
    → I will call you after dinner.
  7. Voorwaarde (iets moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren)if, unless, as long as
    → You can go outside if you finish your homework.
Conjunctions helpen dus om zinnen soepeler en logischer te maken! 😊

Slide 6 - Diapositive

Waarom is het (her)kennen van voegwoorden belangrijk?

Bij het lezen 📖👀
Op je examen krijg je vaak lange teksten met moeilijke woorden. Voegwoorden helpen je om sneller en beter te begrijpen wat er staat.
  • Je snapt de verbanden in de tekst sneller
    Voegwoorden laten zien hoe zinnen bij elkaar horen. Bijvoorbeeld:
    - She didn’t study, so she failed the test. (so = gevolg)
    - He wanted to go, but he was too tired. (but = tegenstelling)
  • Je kunt makkelijker vragen beantwoorden
    Op het examen moet je vaak bepalen wat het verband is tussen twee zinnen of alinea’s.
    Soms vragen ze: What is the function of this sentence? Dan helpt het als je het voegwoord herkent!



  • Je leest sneller en slimmer
    Als je weet dat however vaak een tegenstelling aangeeft en because een reden, hoef je minder lang na te denken over de betekenis van de zin. Dit bespaart tijd!
    Kortom: Voegwoorden helpen je om de tekst beter te begrijpen, sneller te lezen en vragen makkelijker te beantwoorden. Super handig voor je examen! 
  • Bij het schrijven ✍️📝
    Als je voegwoorden gebruikt, worden je teksten beter en fijner om te lezen.
    Je schrijft duidelijkere zinnen
    I was hungry. I ate a sandwich. → Kort en simpel
    I was hungry, so I ate a sandwich. → Duidelijker door het voegwoord
  • Je maakt betere teksten
    Je kunt zinnen aan elkaar verbinden en langere zinnen maken.
    Je tekst klinkt mooier en slimmer
    In plaats van steeds korte zinnen, kun je gevarieerd schrijven.
  • Dus: voegwoorden helpen je om beter te lezen én beter te schrijven! 🚀
  • Dus: voegwoorden helpen je om beter te lezen én beter te schrijven! 🚀

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Together!
Welke relatie geeft het voegwoord aan? 

- random turns-
  1. I was late for school because I missed the bus.
    ➝ Welke relatie geeft because aan?
  2. He studied a lot, so he passed the test.
    ➝ Wat laat so zien?
  3. She wanted to buy the shoes, but they were too expensive.
    ➝ Wat is de functie van but in deze zin?
  4. You can have tea or coffee with your breakfast.
    ➝ Welke keuze wordt hier aangegeven door or?
  5. I will help you with your homework if you ask me nicely.
    ➝ Welke voorwaarde geeft if aan?

Slide 9 - Diapositive

In pairs!
  1. Vul het juiste voegwoord in (because, but, and, or, so, when, if, unless, although, therefore).
  2. Benoem de relatie die het voegwoord aangeeft. (tegenstelling, gevolg, opsomming, voorwaarde, tijd, keuze, reden)
  1. I was very tired, ____ I decided to go to bed early. 
  2. She didn’t bring an umbrella, ____ she got wet in the rain.
  3. I love playing football, ____ my brother prefers basketball. 
  4. We can go to the park ____ we can stay home and watch a movie. 
  5. I didn’t do my homework ____ I forgot about it. 
  6. We waited at the station ____ the train arrived.
  7. You can have dessert ____ you finish your vegetables. 
  8. He was running late, ____ he didn’t have time for breakfast. 
  9. She enjoys reading books ____ writing stories.
  10. He wanted to buy the jacket, ____ it was too expensive. 
timer
5:00
Check together: Random beurten

Slide 10 - Diapositive

Yourself!
  1. Zoek alle voegwoorden in deze tekst en noteer ze in je schrift. (Het zijn er 11)
  2.  Schrijf daarna op welke relatie elk voegwoord aangeeft (opsomming, reden, gevolg, tegenstelling, keuze, tijd of voorwaarde).
Liam wanted to go to the park, but it suddenly started raining. He waited for a while because he hoped it would stop soon. When the rain stopped, he grabbed his bike and went outside. It was cold, so he put on a thick jacket. On the way, he saw his friend Noah, and together they decided to go to the football field. They could play football or just hang out for a bit. However, when they arrived, the field was wet and muddy. Therefore, they preferred going to the playground instead. They played there for a while until it started getting dark. If they got home too late, their parents would be angry. Although they didn’t want to leave yet, they cycled back home.
timer
7:00
Check together: Random beurten

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Het lukt mij om een voegwoord en de relatie die het aangeeft, te herkennen en benoemen. 
Je kunt uitleggen wanneer je de future tense met 'will' moet gebruiken.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

5. (Home)work

Monday,  February 3rd:
Maken:
  • Exc. 43 t/m 46 (p.38-p.40)
  • Slide met oefenopgave 

Leren
  • words unit 1 - 4

Reminder:
Friday, February 7th:
Vocab test, unit 1 - 4 (PTA toets)

  • Voor jezelf
  • In stilte
  • Tijd tot afsluiting van de les.
  • Muziek mag
  • Klaar? Dan leren via StudyGo (linkje in Classroom)

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive