Wiederholung Kapitel 3 und 4 - Lehrgang 1
1 / 40
La durée de la leçon est: 40 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
mannelijk lidwoord/ männlicher Artikel
vrouwelijk lidwoord/ Weiblicher Artikel
onzijdig lidwoord/ neutraler Artikel
Der
Die
Das
Slide 3 - Question de remorquage
Restaurant
der/die/das
2/5A
der
B
die
C
das
Slide 4 - Quiz
Übung
der/die/das
2/5A
der
B
die
C
das
Slide 5 - Quiz
... Katze
der/die/das
4/5A
der
B
die
C
das
Slide 6 - Quiz
Fisch
der/die/das
4/5A
der
B
die
C
das
Slide 7 - Quiz
... Gummibärchen
der/die/das
4/5A
der
B
die
C
das
Slide 8 - Quiz
... Adresse
der/die/das
1/5A
der
B
die
C
das
Slide 9 - Quiz
Junge
der/die/das
5/5A
der
B
die
C
das
Slide 10 - Quiz
Bäumchen
der/die/das
4/5A
der
B
die
C
das
Slide 11 - Quiz
März
der/die/das
2/8A
der
B
die
C
das
Slide 12 - Quiz
Landschaft
der/die/das
4/8A
der
B
die
C
das
Slide 13 - Quiz
die
die
die
die
die
die
die
das
das
das
der
der
der
Slide 14 - Question de remorquage
Wat is het lidwoord?
.... Meerschweinchen
.... Meerschweinchen
Slide 15 - Question ouverte
Lidwoorden: vul het juiste lidwoord in.
... Pferd
... Pferd
Slide 16 - Question ouverte
Lidwoorden: vul het juiste lidwoord in.
... Kuh
... Kuh
Slide 17 - Question ouverte
Lidwoorden
Vul het juiste lidwoord in:
... Stier
Vul het juiste lidwoord in:
... Stier
Slide 18 - Question ouverte
Lidwoorden
Vul het juiste lidwoord in:
... Osten
Vul het juiste lidwoord in:
... Osten
Slide 19 - Question ouverte
Lidwoorden
Vul het juiste lidwoord in:
... Freundschaft
Vul het juiste lidwoord in:
... Freundschaft
Slide 20 - Question ouverte
Lidwoord van:
Straße
Straße
Slide 21 - Question ouverte
Lidwoord van:
Kind
Kind
Slide 22 - Question ouverte
Lidwoorden: Vul het juiste lidwoord in.
... Bruder
... Bruder
Slide 23 - Question ouverte
Ik weet hoe ik de feesttenten regel kan toepassen.
A
Ja zeker
B
Nog niet helemaal
Slide 24 - Quiz
FEESTTENTEN - dat gaat over...
A
Dikke party!
B
Geen idee :-(
C
Iets met werkwoorden
Slide 25 - Quiz
Wat is eigenlijk de feesttenten-regel?
A
bepaalt de uitgangen van alle werkwoorden
B
bepaalt de uitgangen van de zwakke werkw.
C
bepaalt de uitgangen van de sterke werkw.
D
bepaalt de uitgangen van haben + sein
Slide 26 - Quiz
Het zwakke werkwoord: feESTTENTEN
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
stam + en
stam + t
stam + e
stam + st
stam + t
stam + en
Slide 27 - Question de remorquage
feesttenten
stam s-klank
stam d/t
wohnen
heißen
finden
rennen
machen
reisen
chatten
arbeiten
kommen
fassen
tanzen
streiten
Slide 28 - Question de remorquage
het zwakke werkwoord feESTTENTEN
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wohnen
liebt
mache
lebst
geht
besuchen
Slide 29 - Question de remorquage
Feesttenten
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wohnst
wohnen
wohnt
wohne
wohnen
wohnt
Slide 30 - Question de remorquage
Voltooid deelwoord van: arbeiten
A
arbeitet
B
gearbeited
C
arbeited
D
gearbeitet
Slide 31 - Quiz
Voltooid deelwoord van
antworten
antworten
A
antwort
B
geantwort
C
geantwortet
D
geantworted
Slide 32 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van 'hören'?
A
gehören
B
hört
C
gehört
D
hören
Slide 33 - Quiz
Voltooid deelwoord van: interpretieren
A
geinterpretiert
B
interpretiert
C
geinterpretieren
Slide 34 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van 'besuchen'
A
besucht
B
gebesucht
C
besuchen
D
gebesuchen
Slide 35 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van 'machen'?
A
gemachen
B
gemacht
C
gemached
D
gemachd
Slide 36 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd
Slide 37 - Quiz
Het voltooid deelwoord van wohnen is...
A
gewohnd
B
gewohnt
C
gewohnent
D
gewohntd
Slide 38 - Quiz
Voltooid deelwoord van gratulieren
A
gegratuliert
B
vergratuliert
C
gratuliert
D
grutijuisdfjkhsdfn
Slide 39 - Quiz
Ich verstehe es jetzt!
😒🙁😐🙂😃
