Spelling 5.5 - 2 kgt

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g
• Leerjaar 2

Spelling 5.5 - 2 kgt

Lesdoel:

- Je kent de regels voor werkwoordspelling.

- Je kent de regels voor het schrijven van Engelse werkwoorden.

Noteer de juiste vorm van het werkwoord verlengen:

Club Fit ... de actie met één week.

1. verlengt
2. verlengd
3. verlengdt

Noteer de juiste vorm van het werkwoord verlengen:

De actie wordt met nog één week ...

1. verlengt
2. verlengd
3. verlengdt

Noteer de juiste vorm van het werkwoord worden in de tegenwoordige tijd:

Met het invullen ... ik geholpen.

1. wort
2. word
3. wordt

Noteer de juiste vorm van het werkwoord worden in de tegenwoordige tijd:

... je daar niet vreselijk moe van?

1. wort
2. word
3. wordt

Noteer de juiste vorm van het werkwoord worden in de tegenwoordige tijd:

Dat ... haast nooit meer gedaan.

1. wort
2. word
3. wordt

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Op dat kruispunt ... vaak een ongeluk

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Die maaltijd was echt heerlijk ...

1. bereit
2. bereid
3. bereidt

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Pas op, die deur is net ... (schilderen).

1. geschildert
2. geschilderd

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Die boerderijen ... (branden) gister tot de grond toe af.

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Heb jij zijn mailtje al ... (beantwoorden)?

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Het was nog maar net ... (gebeuren).

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Hij ... (durven) vorige week niet alleen over straat.

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Het meisje ... (blozen) net bij het compliment.

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Mijn moeder ... (stoten) zich vanochtend aan het kastje.

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Ik ... (crossen) gister door het bos.

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Dat is op het goede moment ... (timen).

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:

Ik heb het bestand per ongeluk ... (deleten).

Dictee woorden

De docent leest steeds een zin voor met een woord wat op de puntjes hoort. Hoe schrijf je dit woord?

Wil jij dat foutje even ...

Die paarden zijn goed in ....

We delen de ... tijdens het feest.

Die voetballer geeft nooit ... op de vragen van de interviewer.

Kleine kindjes hebben vaak ...

Het weer is ... niet zo best.

Vroeger had men allemaal ...

De ... van mijn moeder is erg aardig.

APOSTROF

Wat is dit ook alweer?

Wat is een apostrof?

Apostrof =

Een hoge komma in een woord

Wanneer gebruik je een apostrof?