Verbe avoir

  • Voca
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

  • Voca

Slide 1 - Diapositive

Dans ce cours...
  • Verbe avoir
  • Vocabulaire

Slide 2 - Diapositive

La roue
Vervoeg het werkwoord avoir.

Slide 3 - Diapositive

Avoir = hebben
j'ai = ik heb
tu as = jij hebt
il a = hij heeft
elle a = zij heeft
nous avons = wij hebben
vous avez = jullie hebben, u heeft
ils/elles ont = zij hebben

Slide 4 - Diapositive

Elle ... un lapin.
A
as
B
a

Slide 5 - Quiz

J' ... treize ans.
A
ai
B
ont

Slide 6 - Quiz

Nous ... un jardin.
A
avons
B
avez

Slide 7 - Quiz

Martien et Erica ... un château.
A
ont
B
a

Slide 8 - Quiz

Vous ... les maths?

Slide 9 - Question ouverte

Tu ... une grande maison?

Slide 10 - Question ouverte

Non, j' ... une petite maison.

Slide 11 - Question ouverte

Léa ... deux chiens.

Slide 12 - Question ouverte

un mois
A
een maand
B
een dag

Slide 13 - Quiz

il y a
A
het is / dat is
B
er is / er zijn

Slide 14 - Quiz

pendant
A
in
B
naar

Slide 15 - Quiz

les lunettes de soleil
A
de zon
B
een bril
C
een zonnebril
D
de zonnebril

Slide 16 - Quiz

choisir
A
eindigen
B
kiezen
C
invullen
D
nadenken

Slide 17 - Quiz

la plage
A
het zwembad
B
de zomer
C
het strand
D
de zee

Slide 18 - Quiz

Vertaal: Jij hebt een broer.

Slide 19 - Question ouverte

Vertaal: De vrienden hebben een voetbalwedstrijd.

Slide 20 - Question ouverte

Vertaal: Jullie hebben een klein zwembad.

Slide 21 - Question ouverte

Vertaal: Mijn zus heeft een auto.

Slide 22 - Question ouverte

Schrijf nu zelf een Franse zin met het werkwoord avoir.

Slide 23 - Question ouverte