Les 5: laatste les voor de toets

vmbo-3 herhalling klas 1 & 2
Werkwijze:
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug.
De theorie kan je uit de andere, gedeelde lessen halen. Alle opdrachten staan in deze les.

Aan het einde zie je wat je op het proefwerk kunt verwachten.

Als je tussendoor vragen hebt, stel ze gerust!
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

vmbo-3 herhalling klas 1 & 2
Werkwijze:
In deze les komen de verschillende grammatica-onderdelen terug.
De theorie kan je uit de andere, gedeelde lessen halen. Alle opdrachten staan in deze les.

Aan het einde zie je wat je op het proefwerk kunt verwachten.

Als je tussendoor vragen hebt, stel ze gerust!

Slide 1 - Diapositive


Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir.

Vous _______ une grande maison?

Slide 2 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord avoir.

Oui, on _____ une grande maison.

Slide 3 - Question ouverte



Vul de juiste vorm in van het werkwoord être.

Oui, nous ________________ au camping.

Slide 4 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord être

Je ________________ à la réception.

Slide 5 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord aller.

Elle ______ avoirdéjà treize ans.

Slide 6 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord aller.

Nous ______ visiter Paris la semaine prochaine.

Slide 7 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord faire.

Tu _____________ du sport?

Slide 8 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord faire.

Vous _____________ vos devoirs?

Slide 9 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord prendre.

Je _____________ le train pour aller à l'école.

Slide 10 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord prendre

Vous ___________ la voiture?

Slide 11 - Question ouverte


Vertaal in het Nederlands.   

quatre-vingt-dix

Slide 12 - Question ouverte


Vertaal in het Nederlands.

quarante-cinq

Slide 13 - Question ouverte


Vertaal in het Nederlands.

quinze

Slide 14 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord pouvoir.
 
On __________ venir en train?

Slide 15 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord pouvoir.
 
Elles __________ venir quand?

Slide 16 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord vouloir.

Tu __________ venir quand?

Slide 17 - Question ouverte


Vul de juiste vorm in van het werkwoord vouloir.

À quelle heure, vous __________ venir?

Slide 18 - Question ouverte


Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de présent (commencer)

Le cours de français, il ________________

Slide 19 - Question ouverte


Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de présent (chercher)


Les élèves, ils ________________ leurs livres.

Slide 20 - Question ouverte


Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de présent (parler)

Nous ________________ avec les élèves.

Slide 21 - Question ouverte


Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de présent (écouter)

Vous ________________ le prof?

Slide 22 - Question ouverte


Maak de volgende zin ontkennend.

Nous sommes au collège.

Slide 23 - Question ouverte


Maak de volgende zin ontkennend.

On travaille bien.

Slide 24 - Question ouverte


Maak de volgende zin ontkennend.

Le prof parle anglais.

Slide 25 - Question ouverte


Maak de volgende zin ontkennend.

Il oublie son agenda.

Slide 26 - Question ouverte


Vertaal in het Frans.

33 

Slide 27 - Question ouverte


Vertaal in het Frans.   

80 

Slide 28 - Question ouverte


Vertaal in het Frans.

100 

Slide 29 - Question ouverte


Vertaal in het Frans.

14 

Slide 30 - Question ouverte


Vertaal in het Nederlands. 

vingt-huit

Slide 31 - Question ouverte


Vertaal het bezittelijk naamwoord tussen haakjes en zet hem in de juiste vorm.

(haar) Amélie et ____ frère (m) habitent en France.

Slide 32 - Question ouverte


Vertaal het bezittelijk naamwoord tussen haakjes en zet hem in de juiste vorm.

(hun) _________ appartement (m) est très moderne.

Slide 33 - Question ouverte


Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes en zet hem in de juiste vorm.

Amélie fait (haar) ______ devoirs (mv) dans la cuisine.

Slide 34 - Question ouverte


Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes en zet hem in de juiste vorm.
Je suis toujours devant (mijn) ______ ordinateur (m).

Slide 35 - Question ouverte


Maak van de volgende zin een vraagzin (zonder) vraagwoord:

Tu as faim.

Slide 36 - Question ouverte


Maak van de volgende zin een vraagzin (zonder) vraagwoord:

Tu prends toujours le petit déjeuner.

Slide 37 - Question ouverte


Maak van de volgende zin een vraagzin (zonder) vraagwoord:

Vous aimez les oeufs.

Slide 38 - Question ouverte

Zijn er nog vragen?
Heb je nog vragen voor de toets?

De laatste 10 minuten van de les zijn hiervoor gereserveerd.

Geen vragen? Dan ga je alvast leren voor de toets.

Slide 39 - Diapositive

Wat kunnen jullie op de toets verwachten? (1)
Opdracht 1: onregelmatige werkwoorden
- Geef de vertaling van een aantal werkwoorden in het Nederlands.
- Schrijf van de aangegeven werkwoorden de rijtjes (inclusief vertaling!) op.
- Vertaal een aantal werkwoordsvormen naar het Nederlands.
- Vertaal een aantal werkwoordsvormen naar het Frans.

Opdracht 2: werkwoorden vervoegen op -er

- Vervoeg de werkwoorden tussen haakjes in de juiste vorm van de présent.

Opdracht 3: de ontkenning
- Maak drie (aangegeven) zinnen van oefening 2 ontkennend.

Slide 40 - Diapositive

Wat kunnen jullie op het proefwerk verwachten? (2)
Opdracht 4: de getallen
- Vertaal de getallen naar het Frans.
- Vertaal de getallen naar het Nederlands (je mag de cijfers opschrijven).


Opdracht 5: het bezittelijk voornaamwoord
- Vul het schema van het bezittelijk voornaamwoord in.
- Vul de juiste vorm van het bezittelijk voornaamwoord in de zin in.

Opdracht 6: vraagwoorden
- Schrijf het juiste vraagwoord op. Je krijgt keuzemogelijkheden.

Slide 41 - Diapositive

Les devoirs
Komende les:
- Toets herhaling klas 1 & 2

Apprendre (leren):
- de werkwoorden avoir, être, aller, faire.
- werkwoorden vervoegen op -er
- de ontkenning
- het bezittelijk voornaamwoord
- getallen t/m 100 en de vraagwoorden.

Slide 42 - Diapositive