2MH - Oorlog en Crisis herhaling

2MH - Oorlog en Crisis herhaling
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

2MH - Oorlog en Crisis herhaling

Slide 1 - Diapositive

Tijdens de Eerste Wereldoorlog bestonden er twee bondgenootschappen. Welke?
A
Geallieerden en Asmogendheden
B
Geallieerden en Neutralen
C
Geallieerden en niet-geallieerden
D
Geallieerden en Centralen

Slide 2 - Quiz

Wat is een directe oorzaak van de Eerste Wereldoorlog?
A
nationalisme
B
de opkomst van Hitler
C
militarisme
D
de moord op Frans Ferdinand

Slide 3 - Quiz

Hoe was het leven in de Sovjet-Unie onder Stalin?

A
Er gezellig
B
Onvrij, terreur, angst, armoede, veel spionage en wantrouwen. Erg somber en angstig leven.
C
Goed, Stalin bouwde de economie op met de vijfjarenplannen en er werd veel winst gemaakt.

Slide 4 - Quiz

1914
1917
1918
1919
Rusland sluit wapenstilstand met Duitsland
Het Verdrag van Versailles wordt getekend
De Eerste Wereldoorlog is voorbij
De Eerste Wereldoorlog breekt uit

Slide 5 - Question de remorquage

Welke bewering over de bron hiernaast is juist?
A
Hitler heeft de Vrede van Versailles gemaakt
B
De Vrede van Versailles is goed voor Duitsland
C
De Vrede van Versailles heeft de macht van Hitler vergroot
D
De Vrede van Versailles is niet door Duitsland ondertekend

Slide 6 - Quiz

Wat was het doel van de Vrede van Versailles?
A
Duitsland ruïneren zodat zij hun goederen zo goedkoop mogelijk aan Frankrijk moesten verkopen
B
Duitsland vernederen voor de nederlaag die zij hadden geleden
C
Zorgen dat Duitsland een zwak land zou worden, dat niet nog een keer een oorlog kon beginnen
D
Zorgen dat de andere Europese landen rijk zouden worden van de herstelbetalingen

Slide 7 - Quiz

Wie was de bedenker van het fascisme?
A
Adolf Hitler
B
Jozef Stalin
C
Benito Mussolini
D
Anton Mussert

Slide 8 - Quiz

De eerste wereldoorlog was van:
A
1900 tot 1920
B
1912-1916
C
1914-1918
D
1940-1945

Slide 9 - Quiz

Wat was geen oorzaak van de Eerste Wereldoorlog?
A
nationalisme
B
militarisme
C
wapenwedloop
D
opkomst van Adolf Hitler

Slide 10 - Quiz

Wat is de russische revolutie
A
een periode waarin het goed ging met de welvaart
B
een periode waarin vrije markt economie kwam
C
een periode waarin planeconomie ontstond

Slide 11 - Quiz

Welke twee uitspraken zijn juist?
Juist
Onjuist
De Eerste Wereldoorlog duurde vier jaar.
Een oorzaak van de eerste wereldoorlog zijn de bondgenootschappen.
Frankrijk, Engeland en Oostenrijk hoorden bij de geallieerden.
De Eerste Wereldoorlog begon in 1918.

Slide 12 - Question de remorquage

Nederland deed niet mee aan de Eerste Wereldoorlog. Nederland was in de Eerste Wereldoorlog....
A
in wapenstilstand met Duitsland.
B
Nederland bestond nog niet tijdens de Eerste Wereldoorlog.
C
neutraal.
D
bezet door Duitsland.

Slide 13 - Quiz

Dit is een foto van een wapenfabriek uit de Eerste Wereldoorlog.

Van welke oorzaak van de Eerste Wereldoorlog is dit een voorbeeld?
A
Militarisme
B
Industrialisatie
C
Modern imperialisme
D
Bewapeningswedloop

Slide 14 - Quiz

Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Ottomaanse Rijk hoort bij......
A
Geallieerden
B
Centralen

Slide 15 - Quiz

fascisme is ...
A
politieke beweging die gelooft in militarisme, nationalisme en antidemocratie
B
politieke beweging die gelooft in gelijkheid en militairisme
C
politieke beweging die gelooft in antisemitisme
D
politieke beweging die gelooft in gelijkheid en antidemocratie

Slide 16 - Quiz

Rusland, Groot-Brittannië (Engeland), Frankrijk hoort bij....
A
Geallieerden
B
Centralen

Slide 17 - Quiz

Welk woord hoort niet bij
de Sovjet-Unie?
A
planeconomie
B
propaganda
C
terreur
D
vrijheid

Slide 18 - Quiz

Wat is de AANLEIDING tot de economische wereldcrisis van 1929?
A
Aandelen werden plots verkocht, waardoor er paniek op de beurs uitbrak
B
Fabrieken hadden een te grote voorraad, wat niet verkocht werd
C
Mensen kochten spullen op afbetaling
D
Mensen waren verzadigd, ze hadden genoeg spullen

Slide 19 - Quiz

Wat is GEEN oorzaak van de
Russische revolutie?
A
Rusland had nauwelijks industrialisatie
B
De macht van de Tsaar werd niet gedragen door het volk
C
De Tsaar had de strijd in de Eerste Wereldoorlog slecht georganiseerd
D
Er heerste hongersnood

Slide 20 - Quiz

Een economie waarin de regering bepaalt wat en hoeveel er geproduceerd moet worden.
A
Planeconomie
B
Vrijemarkteconomie
C
Communistische markteconomie
D
Consumptie maatschappij

Slide 21 - Quiz

Wat zijn gevolgen van de Russische Revolutie?
A
Communisme verliest de macht
B
Stalin grijpt de macht
C
Wapenstilstand/vrede in het oosten
D
De Sovjet-Unie

Slide 22 - Quiz

Oorzaken Eerste Wereldoorlog 
Aanleiding Eerste Wereldoorlog
Nationalisme 
Militarisme 
Wapenwedloop
Moord op kroonprins Frans-Ferdinand 
Bondgenootschappen
Duitsland als bedreiging

Slide 23 - Question de remorquage

Oorzaak of gevolg
Duitsland raakte grote gebieden kwijt, mocht geen leger meer hebben en moest de oorlogsschade vergoeden. Dit is een .... van de Vrede van Versailles
A
Oorzaak
B
Gevolg

Slide 24 - Quiz

Het communisme is
A
Een ideaal wat uitgaat van vrijheid boven gelijkheid
B
Een ideaal wat uitgaat van gelijkheid boven vrijheid
C
Een ideaal wat bestaat uit vraag en & aanbod
D
Een systeem die kansen vergroot voor loonwerkers

Slide 25 - Quiz

Een economie waarin vraag en aanbod de prijzen en lonen bepalen.
A
Planeconomie
B
Vrijemarkteconomie
C
Communistische markteconomie
D
Consumptie maatschappij

Slide 26 - Quiz

Welke zinnen over de aanslag in Sarajevo zijn waar?
Juiste antwoord
De aanslag was een indirecte oorzaak van de Eerste Wereldoorlog
De aanslag was de aanleiding van de Eerste Wereldoorlog
De aanslag was de directe oorzaak van de Eerste Wereldoorlog
De aanslag was het gevolg van de Eerste Wereldoorlog

Slide 27 - Question de remorquage


Wat is GEEN kenmerk van Fascisme?
A
nationalisme
B
een sterke leider
C
gebruik van geweld
D
racisme

Slide 28 - Quiz

Bij de Vrede van Versailles...
A
Kreeg Duitsland de schuld van WO I
B
Raakte Duitsland veel land kwijt
C
Mocht Duitsland nog een klein leger hebben
D
Alle drie de vorige antwoorden zijn goed

Slide 29 - Quiz