Révision ch2

Herhaling Hoofdstuk 2
Gemaakt door Henk johannes peit guus kees van den dijk III
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling Hoofdstuk 2
Gemaakt door Henk johannes peit guus kees van den dijk III

Slide 1 - Diapositive

Hoe zeg je "Ober, mag ik de kaart alsjeblieft."
A
Monsieur, la carte sil vous plait.
B
Monsieur, la carte s'il veus plait.
C
Monsieur, le carte s'il vous plait.
D
Monsieur, la carte s'il vous plait

Slide 2 - Quiz

het water
voor mij
De pannenkoek
dus
ik neem
La crêpe
Donc
pour moi
je prends
l'eau v

Slide 3 - Question de remorquage

Hoe vervoeg je een werkwoord
Verwijder van een werkwoord op er de er
voeg dan deze uitgangen toe
je = e, tu = es, il/elle/on = e, vous = ez, nous = ons, ils/elles = ent

Slide 4 - Diapositive

Onregelmatige werkwoorden
Avoir en être zijn voorbeelden van onregelmatige werkwoorden bij onregelmatige ww moet je de vormen uit je hoofd weten er is dus geen regel voor de woorden

Slide 5 - Diapositive

Hoe maak je dit ontkennent
"je suis"

Slide 6 - Question ouverte

Hoe maak je iets ontkennent
In de zin zet je ne en pas als je dit doet word de zin ontkennent
bv "Je suis" word "Je ne suis pas"
ik ben, ik ben niet

Slide 7 - Diapositive

Wat betekent acheter
A
Duur
B
Kopen
C
Winkel
D
Aanschaffeb

Slide 8 - Quiz

Wat betekent "la glace"
A
Het glas
B
het drinken
C
De glazen
D
Het ijsje

Slide 9 - Quiz

la crêpe
A
De pannekoek
B
De pannenkoek
C
De pannenkoeken
D
de pannekoeken

Slide 10 - Quiz

venir
A
geven
B
aanemen
C
komen
D
kopen

Slide 11 - Quiz

aimer
A
houden van
B
verliefd zijn op
C
gek op zijn
D
gek zijn van

Slide 12 - Quiz

Une coca et une crêpe s'il vous plait
A
een cola en een pizza alsjeblieft
B
een thee en een pannenkoek alsjeblieft
C
iets bestellen
D
een cola en een pannenkoek alsjeblieft

Slide 13 - Quiz

parler
A
spreken
B
praten
C
communiceren
D
hallo zeggen

Slide 14 - Quiz

donner
A
geven
B
doneren
C
voor
D
aangeven

Slide 15 - Quiz

wij hebben
A
nous avez
B
nous avons
C
vous avez
D
vous avons

Slide 16 - Quiz

pardon, je cherche la boulangerie
A
Sorry, ik koop de bakker
B
Sorry, ik zoek de bakkerij
C
Sorry, ik zoek de bakker
D
Sorry, ik ben de bakkerij

Slide 17 - Quiz

Hij is

Slide 18 - Question ouverte

Je suis = jij bent
Oui
Non

Slide 19 - Sondage

ik heb
A
je suis
B
je ai
C
je aii
D
j'ai

Slide 20 - Quiz

hij heeft
A
il a
B
il as
C
il est
D
ils sont

Slide 21 - Quiz

zij hebben
A
elles ont
B
elles sont
C
elle ont
D
elles sont

Slide 22 - Quiz

zij zijn
A
elles ont
B
elles sont

Slide 23 - Quiz

arriver
A
komen aan
B
arriveren
C
aankomen

Slide 24 - Quiz