H4 4.4 Vermogen en energie M2A les 4

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Een stroomkring maken
Welkom Mavo-2
Maak de opdrachten 1 t/m 4 van 4.3     START IN:
Je hebt straks je laptop nodig                              



Neem plaats en leg je spullen alvast klaar.

timer
3:00

Slide 2 - Diapositive

We gaan starten!
                                                                                               Wachttijd:
stopwatch
00:00

Slide 3 - Diapositive

Hoofdstuk 4: Elektriciteit
Introductie
§ 4.1 Een stroomkring maken
§ 4.2 Spanningsbronnen
§ 4.3 Schakelingen

§ 4.4 Vermogen en energie

Slide 4 - Diapositive

Lesprogramma
  1. Huiswerk controle 
  2. Terugblik
  3. Leerdoelen
  4. Instructie (uitleg)
  5. Afsluiting 
  6. Huiswerk

Slide 5 - Diapositive

Huiswerkcontrole
Maak de opdrachten van 4.3 Schakelingen 4 t/m 12

Slide 6 - Diapositive

Terugblik
  1. Je kunt twaalf symbolen voor onderdelen in schakelschema’s herkennen en tekenen.
  2. Je kunt het verschil uitleggen tussen een parallelschakeling en een serieschakeling.
  3. Je kunt het schakelschema tekenen van eenvoudige serie- en parallelschakelingen.
  4. Je kunt uitleggen waarom elektrische apparaten bijna altijd parallel geschakeld worden.
  5. Je kunt de grootte van de stroomsterkte beredeneren in een schakeling.

Slide 7 - Diapositive

Leerdoelen 4.4 Vermogen en energie
  1. Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
  2. Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
  3. Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

Slide 8 - Diapositive

 Vermogen en energie
Je hebt niet veel aan een mobiele telefoon als je hem steeds moet opladen. 
Daarom is het belangrijk dat een telefoon zo goed mogelijk omgaat met de beschikbare elektrische energie. 

Hoe zuiniger het apparaat daarmee is, hoe langer het duurt voordat de batterij weer opgeladen moet worden.

Slide 9 - Diapositive

Het vermogen van een apparaat
  • Een laptop verbruikt in dezelfde tijd meer elektrische energie dan een tablet. 
  • Je zegt dat een laptop vergeleken met een tablet een groter vermogen heeft. 
  • Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat in een seconde verbruikt.
  • Bij veel apparaten staat het vermogen vermeld op de verpakking. 
  • Het vermogen wordt meestal opgegeven in watt (W) of in kilowatt (kW). 

  • Omrekenen doe je zo:
  • 1 kW = 1000 W
  • 1 W = 0,001 kW

Slide 10 - Diapositive

Veranderlijk vermogen
Het vermogen van sommige apparaten is veranderlijk. 
Bij een mobiele telefoon neemt het vermogen bijvoorbeeld sterk toe als je belt of gebruikmaakt van internet.
Als de telefoon op stand-by staat, is het vermogen juist heel klein. 
Andere apparaten hebben wel een constant vermogen, zoals een zaklantaarn of een elektrische klok.
  • Omrekenen doe je zo:
  • 1 kW = 1000 W
  • 1 W = 0,001 kW

Slide 11 - Diapositive

Spanning en stroomsterkte
Het vermogen van een apparaat hangt af van twee factoren:
1 de spanning waarop het apparaat werkt;
2 de stroomsterkte die door het apparaat loopt.

Je kunt de energie in stromende lucht 
gebruiken om een windmolen te laten draaien.
Er wordt dan vermogen overgebracht van de lucht op de wieken (afb 2). 
Het molentje wordt door de luchtstroom uit de ballon in beweging gebracht.

Slide 12 - Diapositive

Spanning en stroomsterkte
Stroomsterkte:
Hoe snel het molentje draait, hangt in de eerste plaats af van de stroomsterkte, dus van de hoeveelheid lucht die
in één seconde de ballon uitstroomt.

Spanning:
De snelheid waarmee het molentje gaat draaien, 
hangt ook af van de spanning, dus van hoe hard de ballon is opgeblazen.

Slide 13 - Diapositive

Het vermogen berekenen
De spanning en de stroomsterkte bepalen samen hoe groot het overgebrachte vermogen is. 
Je ziet dat terug in de formule om het vermogen te berekenen:
  • vermogen = spanning × stroomsterkte
  • het vermogen in watt (W);
  • de spanning in volt (V);
  • de stroomsterkte in ampère (A).

Slide 14 - Diapositive

Voorbeeldopdracht 1
Op een website wordt reclame gemaakt voor een ledlamp. Deze zou een laag vermogen hebben.
spanning = 12 V
stroomsterkte = 220 mA
gegevens:
spanning = 12 V
stroomsterkte = 220 mA = 0,22 A
gevraagd:
vermogen = ?


uitwerking:
  • vermogen = spanning × stroomsterkte
  • vermogen = 12 × 0,22
  • vermogen = 2,64 W

Slide 15 - Diapositive

Vermogen, tijd en energieverbruik
Als je een mobiele telefoon of een tablet even niet gebruikt, schakelt het apparaat zo veel mogelijk onderdelen uit. Het beeldscherm gaat bijvoorbeeld al na korte tijd op zwart. 
Hierdoor daalt het totale vermogen van het apparaat meteen.

Vermogen
Maat voor de hoeveelheid elektrische energie die 
een apparaat in één seconde verbruikt.

Slide 16 - Diapositive

Aan de slag!
Maak de opdrachten van 4.4 Vermogen en energie
4 t/m 12
 Je mag samenwerken!

Slide 17 - Diapositive

Afsluiting: we weten....
  1. Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
  2. Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
  3. Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

Slide 18 - Diapositive

Het is duidelijk waar we met het hoofdstuk aan het werk gaan
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Sondage

Ik begrijp de leerdoelen van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Sondage

Afsluiting
Volgende les:

Huiswerk:
  • Zet in je Planner!
  • Maak de opdrachten van 4.4 Vermogen en energie 4 t/m 12 

Dank je wel voor je aandacht!


Slide 21 - Diapositive

De les was leuk?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Sondage

Welke 3 dingen heb jij deze les geleerd?

Slide 23 - Carte mentale

Waar wil je nog extra uitleg over?

Slide 24 - Carte mentale

Ik snap de leerdoelen:
Je kunt uitleggen wat de dichtheid van een stof is.
Je kunt uitleggen dat dichtheid een stofeigenschap is.
Je kunt de dichtheid van een stof berekenen als de massa en het volume gegeven zijn.
Je kunt aan de hand van de dichtheid van stoffen uitleggen of een stof zinkt, zweeft of drijft
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje....

Slide 25 - Quiz