Bezittelijk voornaamwoord (Possesivpronomen)

Het onbepaalde lidwoord ein- en het 
woord kein-
Het onbepaalde lidwoord ein- (=een) en het woord kein- (=geen), krijgen bij 
vrouwelijke woorden de uitgang -e
Het woord kein- krijgt ook de uitgang -e in het meervoud
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
Bepaald lidwoord 
Nominativ
der Mann
die Frau
das Kind
die Leute
Onbepaald lidwoord
Nominativ
ein Mann
eine Frau
ein Kind
keine Leute
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Het onbepaalde lidwoord ein- en het 
woord kein-
Het onbepaalde lidwoord ein- (=een) en het woord kein- (=geen), krijgen bij 
vrouwelijke woorden de uitgang -e
Het woord kein- krijgt ook de uitgang -e in het meervoud
mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
Bepaald lidwoord 
Nominativ
der Mann
die Frau
das Kind
die Leute
Onbepaald lidwoord
Nominativ
ein Mann
eine Frau
ein Kind
keine Leute

Slide 1 - Diapositive

ik 
mijn
jij
jouw
hij
zijn
zij 
haar
het 
zijn
wij
ons/onze
jullie
jullie
zij
hun
u
uw
ich
mein-
du
dein-
er
sein- 
sie 
ihr-
es
sein-
wir
unser-
ihr
euer-/eure-
sie
ihr-
Sie
Ihr-
Het bezittelijk voornaamwoord

Slide 2 - Diapositive

De uitgangen van de bezittelijke voornaamwoorden
De bezittelijke voornaamwoorden 
(Possesivpronomen) krijgen dezelfde uitgang 
als de woorden ein(e) en kein(e). 

Let op het bezittelijk voornaamwoord 'euer/eure' (=jullie)
Ist das euer Vater (m)? Ist das euer Kind (o)?
Ist das eure Mutter (v)? Sind das eure Eltern (mv)?

Slide 3 - Diapositive

Hoe zeg je 'geen water' in het Duits?
A
ein Wasser
B
eine Wasser
C
kein Wasser
D
keine Wasser

Slide 4 - Quiz

Hoe zeg je 'een koffie' in het Duits?
A
ein Kaffee
B
eine Kaffee
C
kein Kaffee
D
keine Kaffee

Slide 5 - Quiz

Hoe zeg je 'een menukaart' in het Duits?
A
ein Speisekarte
B
eine Speisekarte
C
kein Speisekarte
D
keine Speisekarte

Slide 6 - Quiz

Hoe zeg je 'geen soep' in het Duits?
A
ein Suppe
B
eine Suppe
C
kein Suppe
D
keine Suppe

Slide 7 - Quiz

Hoe zeg je 'mijn huis' in het Duits?
A
mein Haus
B
eine Haus
C
dein Haus
D
sein Haus

Slide 8 - Quiz

Hoe zeg je 'haar broer' in het Duits?
A
mein Bruder
B
sein Bruder
C
ihr Bruder
D
Ihr Bruder

Slide 9 - Quiz

Hoe zeg je 'jullie tante' in het Duits?
A
euer Tante
B
ihr Tante
C
unser Tante
D
eure Tante

Slide 10 - Quiz

Hoe zeg je 'zijn kat' in het Duits?
A
sein Katze
B
unser Katze
C
deine Katze
D
seine Katze

Slide 11 - Quiz

Hoe zeg je 'jouw vriend' in het Duits?
A
sein Freund
B
euer Freund
C
dein Freund
D
ihre Freund

Slide 12 - Quiz

Hoe zeg je 'uw glas' in het Duits?
A
mein Glas
B
ihr Glas
C
sein Glas
D
Ihr Glas

Slide 13 - Quiz

Hoe zeg je 'onze moeder' in het Duits?
A
unser Mutter
B
eure Mutter
C
ihre Mutter
D
unsere Mutter

Slide 14 - Quiz

Hoe goed begrijp jij deze
grammatica?
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Sondage