B1 grammar theme 7/8

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

WELCOME BASIS 1

WEDNESDAY

Today's lesson: 
Doornemen Eindopdracht PTO4 + grammar practise 

Kijk mee in het document

Stel al je vragen!

Ik snap wat ik bij opdracht 1, 2 en 3 van PTO 4 moet doen.

1. Yes
2. No
3. A little bit

Kijk mee in het document

Stel al je vragen!

Ik snap wat ik bij opdracht 4 van PTO 4 moet doen.

1. Yes
2. No
3. A little bit

Let's practise!

Grammar Chapter 7 - Much/Many - PAGE 71

Wat betekent much/many?

Much/Many

Much en many betekenen allebei 'veel'

Wanneer gebruik je much?

Much/Many

Much gebruik je voor woorden die in het enkelvoud staan en voor woorden die je niet kunt tellen.

- Is there much information? -> ontelbaar
- There isn't much proof. -> ontelbaar

Wanneer gebruik je many?

Much/Many

Many gebruik je voor woorden die in het meervoud staan en voor woorden die je kunt tellen.

- Many boats and planes disappear ? -> telbaar
- There are many photos. -> telbaar

I have ..... friends.

1. much
2. many

I love you so .....!

1. much
2. many

He read ..... books.

1. much
2. many

How ..... milk did you buy?

1. much
2. many

There isn't .... water left in the bottle.

1. much
2. many

Homework for Friday

Herhaal de grammar uitleg over de Past Simple  op blz 77 & 83

WELCOME BASIS 1

FRIDAY

Today's lesson: Grammar Recap Past Simple + Practise 

Page 77 and 83

Welke tijd is de Past Simple?

Past Simple

Om te zeggen dat iets in het verleden gebeurd is, gebruiken wij de Past Simple.
- Ik liep gisteren de supermarkt in.
- I walked into the supermarket yesterday. 

Hoe maak je de Past Simple?

Past Simple

De Past Simple maak je door -ed achter het hele werkwoord te zetten. 
- I remember -> I remembered

- We talk -> We talked

Wat verandert er wanneer een werkwoord al op een -e eindigt?

Past Simple

Als er al een -e aan het eindvan het werkwoord staat, dan zet je daar alleen een -d achter.
They solve the problem - They solved the problem.

Robin Hood ...... (live) in Sherwood Forrest long ago.

1. lives
2. live
3. lived

Debbie .... (work) late yesterday.

1. workes
2. workd
3. worked

My brother ..... (wash) his car last month.

1. washed
2. wash
3. washes

You .... (watch) TV last night

1. watcheed
2. watched
3. watchs

Our teacher ..... (talk) about Obama last week.

1. talkes
2. talk
3. talked

Homework for Wednesday

Herhaal de grammar uitleg over 'de  toekomst' op blz 99