Woordenschat | 20-02

Woordenschat
Hoofdstuk 1
1 / 56
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

Cette leçon contient 56 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Woordenschat
Hoofdstuk 1

Slide 1 - Diapositive

Wat betekent het volgende woord:
Deelnemen aan
A
Bezorgen, opbrengen
B
Meedoen met
C
Proberen
D
Vragen

Slide 2 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Opleveren
A
Vragen
B
Noemen, opschrijven
C
Bezorgen, opbrengen
D
Krijgen

Slide 3 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Streven naar
A
Noemen, opschrijven
B
Meedoen met
C
Vragen
D
Proberen

Slide 4 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Verzoeken
A
Proberen
B
Vragen
C
Bezorgen, opbrengen
D
Krijgen

Slide 5 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Ontvangen
A
Meedoen met
B
Vragen
C
Krijgen
D
Proberen

Slide 6 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Vermelden
A
Noemen, opschrijven
B
Bezorgen, opbrengen
C
Vragen
D
Proberen

Slide 7 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Beletten
A
Moeten
B
Tegenhouden
C
Merken
D
Missen

Slide 8 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Dienen te
A
Veranderen
B
Mereken
C
Moeten
D
Zeggen dat het goed is

Slide 9 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Ondervinden
A
Merken
B
Makkelijker maken
C
Bezorgen, opbrengen
D
Zeggen dat het goed is

Slide 10 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Ontbreken
A
Makkelijker maken
B
Vragen
C
Krijgen
D
Missen

Slide 11 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Toestemmen
A
Tegenhouden
B
Veranderen
C
Meedoen met
D
Zeggen dat het goed is

Slide 12 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Vereenvoudigen

A
Vragen
B
Makkelijker maken
C
Noemen, opschrijven
D
Tegenhouden

Slide 13 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Wijzigen

A
Meedoen met
B
Proberen
C
Makkelijker maken
D
Veranderen

Slide 14 - Quiz

Woordenschat 
Hoofdstuk 2

Slide 15 - Diapositive

Wat betekent het volgende woord:
De consument
A
Gevolg van iets
B
Iemand die goederen of diensten koopt
C
Voorstel om iets in te voeren of iets te gaan doen
D
Iets wat moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren

Slide 16 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Het effect
A
Gevolg van iets
B
Hoe goed of slecht iets is
C
Bestuur van een land of gemeente
D
Uitkomst

Slide 17 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Het initiatief
A
Verdere uitleg, uitleg van wat je precies bedoelt
B
Iets wat moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren
C
Voorstel om iets in te voeren of iets te gaan doen
D
Iets wat hetzelfde is

Slide 18 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
De invloed
A
Voorstel om iets in te voeren of iets te gaan doen
B
Probleem, moeilijk vraagstuk
C
Iets wat moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren
D
Iets wat zorgt voor een verandering

Slide 19 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
De kwaliteit
A
Iets wat hetzelfde is
B
Hoe goed of slecht iets is
C
Uitkomst
D
Wat je ergens van vindt, mening

Slide 20 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
De kwestie
A
Verdere uitleg, uitleg van wat je precies bedoelt
B
Probleem, moeilijk vraagstuk
C
Bestuur van een land of gemeente
D
Hoe goed of slecht iets is

Slide 21 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
De maatregel
A
Regel die ervoor zorgt dat iets verandert of wordt opgelost
B
Hoe goed of slecht iets is
C
Gevolg van iets
D
Voorstel om iets in te voeren of iets te gaan doen

Slide 22 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
De overeenkomst
A
Iemand die goederen of diensten koopt
B
Iets wat hetzelfde is
C
Regel die ervoor zorgt dat iets verandert of wordt opgelost
D
Probleem, moeilijk vraagstuk

Slide 23 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
De overheid
A
Hoe goed of slecht iets is
B
Gevolg van iets
C
Bestuur van een land of gemeente
D
Iets wat hetzelfde is

Slide 24 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Het resultaat
A
Iets wat hetzelfde is
B
Uitkomst
C
Gevolg van iets
D
Bestuur van een land of gemeent

Slide 25 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Het standpunt
A
Iemand die goederen of diensten koopt
B
Bestuur van een land of gemeente
C
Uitkomst
D
Wat je ergens van vindt, mening

Slide 26 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
De toelichting
A
Iets wat hetzelfde is
B
Wat je ergens van vindt, mening
C
Bestuur van een land of gemeente
D
Verdere uitleg, uitleg van wat je precies bedoelt

Slide 27 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
De voorwaarde
A
Bestuur van een land of gemeente
B
Wat je ergens van vindt, mening
C
Iets wat moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren
D
Verdere uitleg, uitleg van wat je precies bedoelt

Slide 28 - Quiz

Woordenschat
Hoofdstuk 3

Slide 29 - Diapositive

Wat betekent het volgende woord:
Aankondigen

A
Begrijpen uit, concluderen uit
B
Niet volledig, niet helemaal
C
Bekendmaken, meedelen
D
Opmerking over iets

Slide 30 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Afleiden uit
A
Voorstellen
B
Niet volledig, niet helemaal
C
Begrijpen uit, concluderen uit
D
Opmerking over iets

Slide 31 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Beperkt
A
Hoe iets is, hoe de situatie is
B
Bijna
C
Beschrijven
D
Niet volledig, niet helemaal

Slide 32 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Commentaar
A
Opmerking over iets
B
Hoe het voelt om je heen
C
Steeds een beetje anders zijn, afwisselen
D
Zeggen dat iets waarschijnlijk gaat gebeuren

Slide 33 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Introduceren
A
Beschrijven
B
Hoe het voelt om je heen
C
Onnodig, wat niet nodig is
D
Voorstellen

Slide 34 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Nagenoeg
A
Aanmoedigen, zorgen dat iets beter of sneller gaat
B
Bijna
C
Steeds een beetje anders zijn, afwisselen
D
Hoe iets is, hoe de situatie is

Slide 35 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Omstandigheden
A
Beschrijven
B
Hoe iets is, hoe de situatie is
C
Steeds een beetje anders zijn, afwisselen
D
Zeggen dat iets waarschijnlijk gaat gebeuren

Slide 36 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Overbodig
A
Onnodig, wat niet nodig is
B
Steeds een beetje anders zijn, afwisselen
C
Begrijpen uit, concluderen uit
D
Aanmoedigen, zorgen dat iets beter of sneller gaat

Slide 37 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Sfeer
A
Begrijpen uit, concluderen uit
B
Bekendmaken, meedelen
C
Hoe het voelt om je heen
D
Steeds een beetje anders zijn, afwisselen

Slide 38 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Stimuleren
A
Zeggen dat iets waarschijnlijk gaat gebeuren
B
Steeds een beetje anders zijn, afwisselen
C
Aanmoedigen, zorgen dat iets beter of sneller gaat
D
Beschrijven

Slide 39 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Variëren
A
Begrijpen uit, concluderen ui
B
Aanmoedigen, zorgen dat iets beter of sneller gaat
C
Hoe iets is, hoe de situatie is
D
Steeds een beetje anders zijn, afwisselen

Slide 40 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Voorspellen
A
Zeggen dat iets waarschijnlijk gaat gebeuren
B
Aanmoedigen, zorgen dat iets beter of sneller gaat
C
Steeds een beetje anders zijn, afwisselen
D
Hoe iets is, hoe de situatie is

Slide 41 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Weergeven
A
Voorstellen
B
Bijna
C
Beschrijven
D
Opmerking over iets

Slide 42 - Quiz

Woordenschat
Hoofdstuk 4

Slide 43 - Diapositive

Wat betekent het volgende woord:
Behulpzaam
A
Tijd hebben om iets te kunnen doen of om te kunnen komen
B
Je makkelijk kunnen aanpassen als er iets verandert
C
Graag willen helpen
D
Je best willen doen (voor iets)

Slide 44 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Beschikbaar zijn
A
Zijn het belangrijkst
B
Je makkelijk kunnen aanpassen als er iets verandert
C
Tijd hebben om iets te kunnen doen of om te kunnen komen
D
Precies, nauwkeurig

Slide 45 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Flexibel
A
Hulp aan klanten, dienstverlening
B
Baan waarvoor iemand gezocht wordt
C
Goede eigenschappen
D
Je makkelijk kunnen aanpassen als er iets verandert

Slide 46 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Gemotiveerd
A
Je best willen doen (voor iets)
B
Hulp aan klanten, dienstverlenging
C
Vooral
D
Zonder hulp van anderen dingen kunnen doen

Slide 47 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Kwaliteiten
A
Laten gebeuren (wat iemand graag wil)
B
Goede eigenschappen
C
Laten gebeuren (wat iemand graag wil)
D
Baan waarvoor iemand gezocht wordt

Slide 48 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Leergierig
A
Hulp aan klanten, dienstverlening
B
Zijn het belangrijkst
C
Precies, nauwkeurig
D
Graag nieuwe dingen willen leren

Slide 49 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Met name
A
Laten gebeuren (wat iemand graag wil)
B
Hulp aan klanten, dienstverlening
C
Baan waarvoor iemand gezocht wordt
D
Vooral

Slide 50 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Service
A
Graag willen helpen
B
Tijd hebben om iets te kunnen doen of om te kunnen komen
C
Je best willen doen (voor iets)
D
Hulp aan klanten, dienstverlening

Slide 51 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Staan centraal
A
Je best willen doen (voor iets)
B
Graag willen helpen
C
Zijn het belangrijkst
D
Je best willen doen (voor iets)

Slide 52 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Vacature
A
Zijn het belangrijkst
B
Baan waarvoor iemand gezocht wordt
C
Graag nieuwe dingen willen leren
D
Goede eigenschappen

Slide 53 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Vervullen
A
Vooral
B
Hulp aan klanten, dienstverlening
C
Zijn het belangrijkst
D
Laten gebeuren (wat iemand graag wil)

Slide 54 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Zelfstandig
A
Zijn het belangrijkst
B
Baan waarvoor iemand gezocht wordt
C
Zonder hulp van anderen dingen kunnen doen
D
Laten gebeuren (wat iemand graag wil)

Slide 55 - Quiz

Wat betekent het volgende woord:
Zorgvuldig
A
Zonder hulp van anderen dingen kunnen doen
B
Precies, nauwkeurig
C
Hulp aan klanten, dienstverlening
D
Laten gebeuren (wat iemand graag wil)

Slide 56 - Quiz