Theme 4; Future

Grammar: The Future tense 
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Grammar: The Future tense 

Slide 1 - Diapositive

Goal
Aan het eind van de les kan ik:

- de vormen van de toekomst noemen.

Slide 2 - Diapositive

Future present simple

  • tijden volgens een vast schema:
  • dienstregeling
  • rooster
  • reisschema

Slide 3 - Diapositive

Future Simple
Vorm
Gebruik
Example:
Infinitief + (s)
Vaststaande gebeurtenissen in de toekomst die onderdeel zijn van een dienstregeling, rooster, of ander schema. 
The train arrives at six o'clock.

Does the supermarket close at 6 o'clock?

Our next class starts in twelve minutes.
Future: Present Simple

Slide 4 - Diapositive

Future = to be going to
     voorspellingen waar je bewijs
     voor hebt.  
     Je bent van plan om iets te 
     gaan doen
1
2

Slide 5 - Diapositive

Future Simple
Vorm
Gebruik
Example:
To be + (not) going to + hele werkwoord
Iets (niet) van plan zijn.
'
Ronan is going to visit his grandparents next week.
To be (not) + Onderwerp +  going to + hele werkwoord? 
Voorspelling met bewijs
Look at those dark clouds. It is going to rain.
Future: to be going to
In het Nederlands gebruiken wij vaak 'gaan'

Slide 6 - Diapositive

Future (to be going to)
form of to be
going to
infinitive
Positive
I
am
going to
call
you later this week
She
is
going to
visit
family in England
We
are
going to
go out
for dinner
Negative
I
am
not going to
invite
a lot of people to my party.
They
are
not going to
buy
souvenirs for everyone

Slide 7 - Diapositive

Future = Will
* gebruik je voor voorspellingen
* voor beloftes 
* als je aanbiedt om iets te doen

Slide 8 - Diapositive

2. Future: will & shall

Slide 9 - Diapositive

Future: Present continuous (ing-vorm)
  1. afspraken in nabije toekomst
  2. tijd en plaats staan al vast

Slide 10 - Diapositive

Future Simple
Vorm
Gebruik
Example:
to be (not) + infinitief + ing
Afspraken in de nabije toekomst waarvan tijd en/of plaats al vaststaat. 
I am visiting the dentist after school.

He isn't running a marathon this weekend.

I am celebrating my birthday tomorrow.
Future: Present Continuous

Slide 11 - Diapositive

Future tense: Will

Wanneer gebruiken?
A
Gebruik bij tijden (klok)
B
Gebruik bij afspraken met vaste tijd/plaats
C
Gebruik bij plannen of voorspelling met bewijs
D
Gebruik bij beloftes of voorspelling zonder bewijs

Slide 12 - Quiz

Future: bij een voorspelling zonder bewijs, gebruik je...
A
present simple
B
will+hele ww
C
is/am/are going to + hele ww
D
present continuous

Slide 13 - Quiz

Fill in the correct future tense:

How do you feel about it? Please let me know! I’m sure we all (10) __________________________ (have) a nice day out!
A
will have
B
are going to have
C
shall have

Slide 14 - Quiz

Fill in the future tense:

I’m worried the children (8) _____________________ (get) restless if we drive through the night.
A
will get
B
shall get
C
are going to get

Slide 15 - Quiz

Fill in the future tense:
The bus (2) ___________________ (arrive) at 7am.
A
will arrive
B
is going to arrive
C
shall arrive
D
arrives

Slide 16 - Quiz

Future tenses:
Wanneer gebruik je 'to be going to'?
A
Als je van plan bent iets te gaan doen.
B
Als iets volgens vaste tijden verloopt.
C
In een vraagzin vooraan.

Slide 17 - Quiz