Leesvaardigheid- trede 10

1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

We gaan herhalen voor de afsluiting leesvaardigheid trede 10
Wat moet je allemaal leren voor deze toets?

Je leert de samenvatting lezen trede 1 t/m 10 die in Teams staat.

Slide 2 - Diapositive

Wat moeten jullie kennen en kunnen?
  1. Tekstdoel
  2. Tekstsoort
  3.  Inleiding- kern - slot
  4. Alinea 
  5. Onderwerp 
  6. Deelonderwerp
  7. Titel
  8. Tussenkopje
  9. Hoofdgedachte

Slide 3 - Diapositive

Ook moeten jullie het volgende kennen en kunnen!

  1. Leesmanieren
  2. Leesstrategieën
  3. Kernzin
  4. Auteur
  5. Bron
  6. Leespubliek

  • Hoofdzaken en bijzaken
  • Tekstopbouw
  • Verwijswoorden
  • Feit en mening
  • Functies van de inleiding
  • Functies van het slot
  • Tekstverbanden en signaalwoorden
  • Tekstsoort en tekstvorm

Slide 4 - Diapositive

Wat weten jullie nog?
Noem de tekstdoelen op alfabetische volgorde. Denk aan komma's.

Slide 5 - Question ouverte

De tekstdoelen zijn:
  1. Activeren
  2. Amuseren
  3. Informeren
  4. Instrueren
  5. Overtuigen

Slide 6 - Diapositive

Wat is een voorbeeld van een amuserende tekst?
A
Roman, strip, kort verhaal
B
Nieuwsbericht, instructie
C
Ingezonden brief
D
Reclamefolder, advertentie

Slide 7 - Quiz

Welk tekstdoel hoort bij een studieboek?
A
Amuserend
B
Informerend
C
Overtuigend
D
Activerend

Slide 8 - Quiz

Welk tekstdoel hoort bij een reclamefolder?

Slide 9 - Question ouverte

Welke tekstsoort hoort bij het tekstdoel overtuigen:
A
Geboortekaartje
B
kort verhaal
C
Uitnodiging
D
Ingezonden brief

Slide 10 - Quiz

Opbouw van een tekst.
Een tekst bestaat uit een:
Inleiding
Kern
Slot

Slide 11 - Diapositive

Hoe noem je het kopje boven een alinea?

Slide 12 - Question ouverte

Leg uit wat een deelonderwerp is.

Slide 13 - Question ouverte

Deelonderwerp
Deelonderwerpen belichten verschillende kanten van een onderwerp, ook wel aspecten genoemd. Bijvoorbeeld: het onderwerp van een tekst is 'voetbal'. Een deelonderwerp zou 'De geschiedenis van voetbal' of 'het tenue' kunnen zijn.


Slide 14 - Diapositive

Deelonderwerp

We kunnen dus zeggen dat deelonderwerpen verschillende kanten van een onderwerp zijn die in een tekst aan bod komen. 

Slide 15 - Diapositive

Hoe heet de zin van een alinea waar de belangrijkste tekst in staat?
A
Hoofdzin
B
Bijzin
C
Kernzin
D
Bijzaak

Slide 16 - Quiz

Waar vind je de kernzin meestal?
A
In het midden van de alinea
B
De eerste zin van de alinea
C
De hele alinea
D
De laatste zin van de alinea

Slide 17 - Quiz

Wat is het verschil tussen het onderwerp en een deelonderwerp.

Slide 18 - Question ouverte

Waar vind je de titel van een tekst?
A
Onderaan de tekst
B
Middenin de tekst
C
Boven de tekst
D
Boven de tweede alinea

Slide 19 - Quiz

Wat is een tussenkopje?

Slide 20 - Question ouverte

Leesmanieren
Als je een tekst leest, dan kan dat op verschillende manieren.

Verkennend lezen- je wil weten waar de tekst over gaat.
Zoekend lezen- je hebt een  vraag en je zoekt het antwoord op in een tekst.
Intensief lezen- je wil begrijpen wat je leest.
Studerend lezen- je wil onthouden wat je leest.

Slide 21 - Diapositive

Wat is het verschil tussen hoofdzaak en bijzaak van een tekst?

Slide 22 - Question ouverte

Hoofd- en bijzaken 
Het is vaak niet zo dat alle informatie in een tekst even belangrijk is. In veel teksten kun je hoofd- en bijzaken onderscheiden. De belangrijkste informatie in de tekst noem je de hoofdzaak. Wat niet zo belangrijk is, is een bijzaak.

Slide 23 - Diapositive

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Waar het over gaat
B
Wat de schrijver wil zeggen
C
In één zin waar de tekst over gaat.
D
Waar de schrijver aan dacht

Slide 24 - Quiz

Hoe noemen we waar de tekst over gaat en hoe noemen we de rest?
A
Hoofdzaak en bijzaak
B
Hoofdgedachte en bijgedachte
C
Belangrijke en minder belangrijke informatie
D
Hoofdzin en bijzin

Slide 25 - Quiz

Noem kenmerken van de tekstvorm instructie.

Slide 26 - Question ouverte

Sleep de juiste onderdelen naar de kopjes.
Kernzin
Verwijswoord
Eerste of laatste zin van alinea
Belangrijkste zin
Staat er vaak vlak voor
Verwijst naar woord of woordgroep.
Woorden als: Die, dit, dat, welke, het
Staat af en toe in het midden

Slide 27 - Question de remorquage

De afsluiting
Bestudeer de samenvatting in Teams- mapje trede 10!

Ga sommige onderdelen oefenen op www.cambiumned.nl. De link staat in posts bij Teams. 

Veel succes!

Slide 28 - Diapositive