Interpunctie

INTERPUNCTIE
chaos in de grot stijn houdt afstand maar john komt wijdbeens voor hen staan hij houdt zijn handen op zijn rug wat verbergt hij als je wilt weten waarom we hier zijn moet je dat aan je vriendin merel vragen die weet meer dan jij denkt zegt john zelfverzekerd elsa kijkt haar vragend aan is dit waar merel zeg iets ik weet helemaal niks en ik wil hier weg antwoordt ze kortaf john lacht en gemaakt en zegt ja kom op merel zeg iets je mag je vriendin nu alles vertellen hoor ze spant haar spieren en omklemt haar telefoon als ze weten dat er fotos zijn ben ik alle bewijsmateriaal kwijt wat willen ze van me shit hoe kon ik zo stom zijn om hier naar toe te komen ik ik heb geen idee waar jullie het over hebben stottert ze nu heb ik alles achter ekaar gesschreven en dat maakt alles een stuk moeilijker leesbaar zei hij tegen de leerling die op zijn stoel heen en weer zat te wippen ga je lekker vroeg de docent als je niet weet dat er een vraag aan komt ga je niet omhoog met je stem dat zou je wel doen als er een vraagteken stond
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

INTERPUNCTIE
chaos in de grot stijn houdt afstand maar john komt wijdbeens voor hen staan hij houdt zijn handen op zijn rug wat verbergt hij als je wilt weten waarom we hier zijn moet je dat aan je vriendin merel vragen die weet meer dan jij denkt zegt john zelfverzekerd elsa kijkt haar vragend aan is dit waar merel zeg iets ik weet helemaal niks en ik wil hier weg antwoordt ze kortaf john lacht en gemaakt en zegt ja kom op merel zeg iets je mag je vriendin nu alles vertellen hoor ze spant haar spieren en omklemt haar telefoon als ze weten dat er fotos zijn ben ik alle bewijsmateriaal kwijt wat willen ze van me shit hoe kon ik zo stom zijn om hier naar toe te komen ik ik heb geen idee waar jullie het over hebben stottert ze nu heb ik alles achter ekaar gesschreven en dat maakt alles een stuk moeilijker leesbaar zei hij tegen de leerling die op zijn stoel heen en weer zat te wippen ga je lekker vroeg de docent als je niet weet dat er een vraag aan komt ga je niet omhoog met je stem dat zou je wel doen als er een vraagteken stond

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
Ik weet wanneer ik een punt moet gebruiken
Ik weet wanneer ik een komma moet gebruiken
Ik weet wanneer ik een dubbele punt moet gebruiken
Ik weet hoe en wanneer ik aanhalingstekens moet gebruiken
Ik weet wat de directe rede is
Ik weet wat de indirecte rede is

Slide 2 - Diapositive

Je begint elke zin met:
Een HOOFDLETTER

Slide 3 - Diapositive

Je eindigt elke zin met een
.

Slide 4 - Diapositive

Je gebruikt een komma:
Tussen twee persoonsvormen: Als jij gaat, ga ik ook.
Als je dingen opsomt: Ik hou van eten, slapen, gamen en fietsen.
Tussen een naam en de rest van de zin: Ben je klaar, Fedde?
Na een uitroep en de rest van de zin: Hé, ik vroeg je wat!
Voor een aantal voegwoorden (maar, want, omdat, terwijl, voordat, omdat, zodat, doordat, zodra: Jullie willen naar huis, maar dat kan helaas nog niet.

Slide 5 - Diapositive

Je gebruikt een dubbele punt :
Als je iets aankondigt, bijvoorbeeld:
een opsomming: Ik spreek 3 talen: Nederlands, Frans en Engels
een toelichting: Ik drink een Latte Macchiato: dat is een koffie met melk en schuim.
een citaat: Ik zei: 'Je moet niet zo zeuren'.

Slide 6 - Diapositive

Je gebruikt aanhalingstekens:
Bij de directe rede: je geeft iemands woorden letterlijk weer. 
Je kondigt het citaat aan met de : en om het citaat staan de aanhalingstekens.

Hij zei: 'Vanmiddag om vier uur ga ik naar voetbaltraining'.
'Vanmiddag om vier uur ga ik naar voetbaltraining', zei hij.

Slide 7 - Diapositive

Indirecte rede
Dan geef je iemands woorden weer door erover te vertellen:
Hij zei dat hij vanmiddag om vier uur naar voetbaltraining gaat.

Als je een directe rede omzet in een indirecte rede, veranderen het onderwerp en de persoonsvorm/het gezegde: 
Hij zei: 'Ik ga naar voetbaltraining'.
Hij zei dat hij naar voetbaltraining gaat.

Slide 8 - Diapositive

Welke zin is goed?
A
Vandaag ga ik niet naar school, want ik ben ziek.
B
Vandaag ga ik niet naar school want ik ben ziek.

Slide 9 - Quiz

ilse zei ik weet het antwoord op deze vraag heus wel het antwoord is frans duits en engels

Slide 10 - Question ouverte

De indirecte rede gebruik je als je iemands woorden letterlijk weergeeft
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 11 - Quiz

Hé, kun je nou eindelijk eens je mond houden?
A
Goed
B
Niet goed

Slide 12 - Quiz

Welke uitspraak klopt?
A
Tussen twee werkwoorden hoort een komma.
B
Tussen twee onderwerpen hoort een komma.
C
Tussen twee persoonsvormen hoort een komma
D
Geen van alle klopt

Slide 13 - Quiz