Woordenschat - Vergelijking - Beeldspraak

Woordenschat
Beeldspraak-Vergelijking

                          
 Ik zit mij voor het vensterglas 
onnoemlijk te vervelen. 
Ik wou dat ik twee hondjes was, 
dan kon ik samen spelen.                                                            
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Woordenschat
Beeldspraak-Vergelijking

                          
 Ik zit mij voor het vensterglas 
onnoemlijk te vervelen. 
Ik wou dat ik twee hondjes was, 
dan kon ik samen spelen.                                                            

Slide 1 - Diapositive

Wat is een vergelijking?

Slide 2 - Carte mentale

Vergelijkingen
In een vergelijking staan twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: 
                         het object (o)               en             het beeld (b)
Joris en Erick (de objecten) lijken op elkaar als twee druppels water (beeld)

Tussen object en beeld is een overeenkomst: ‘gaat heel snel’. Er staat een verbindingswoord tussen object en beeld: als. 
Andere verbindingswoorden zijn: zo … als, lijkt wel, is net, een … van een …. 


Slide 3 - Diapositive

Nog een paar voorbeelden van vergelijkingen:   
- Die man lijkt wel een beer!

- Lachen als een boer die kiespijn heeft. 

- Hij ging er als een haas vandoor. 

Slide 4 - Diapositive

– Je kamer lijkt wel een slagveld.   

– Wat een schat van een kind hebben jullie toch!  

- De zon schijnt alsof we in Frankrijk op vakantie zijn.

Slide 5 - Diapositive

Beeldspraak
Vergelijkingen, metaforen en personificaties zijn vormen van beeldspraak.     Je gebruikt het beeld om een mens, dier of ding te verduidelijken, om het meer kracht te geven.

Beeldspraak is altijd 
figuurlijk bedoeld.

Slide 8 - Diapositive

Metafoor: het object weglaten en vervangen door het beeld. Zoek zelf de betekenis van het beeld:
– Niemand wil vriendin zijn met zo’n heks (b). =  
– We staan op de drempel ( b) van een nieuwe tijd.
– Je (o) bent een rund (b) als je met vuurwerk stunt.

Werkwoorden kunnen een metafoor zijn:   
– Veronique vliegt (b) door die spannende boeken.


heel onaardig meisje (o). 
aan het begin (o).  
een stommeling (o)   
leest heel snel (o)

Slide 9 - Diapositive

Spreekwoorden en uitdrukkingen
Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn vaak metaforen:    
– Kleine potjes hebben grote oren (b). =  
– Appels met peren vergelijken (b)
Kinderen horen alles (o).  
een overeenkomst zoeken tussen twee zaken die niet met elkaar te vergelijken zijn (o).   

Slide 10 - Diapositive

Personificatie
Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als levend persoon:    

  • Het schip danste op de golven. 
  • Het schip (danste) = personificatie.  
  •  De golven aaien de zwemmers. 
  •  De bergen krijsen hoe hoog ze zijn. 
  •  De wind fluistert zacht jouw naam. 
  •  De peer lustte wel een appeltje. 

Slide 11 - Diapositive

Waarom metaforen?
Iedereen gebruikt metaforen, ook in de politiek! Luister naar Lubach en 
schrijf minimaal 5 metaforen op:

Slide 12 - Diapositive

Aan de slag!
Maak eerst opdracht 1
+
Maak opdracht 2

Slide 13 - Diapositive

Opdracht 1 
1  
a zo arm als een kerkrat 
b zo doof als een kwartel 
c zo dronken als een tor 
d zo fris als een hoentje 
e zo glad als een aal 
f zo koppig als een ezel 
g zo moe als een hond 
h zo trots als een pauw 


2   
zo rood als een kreeft  
zo mak als een lammetje  
zo blind als een mol  
zo sterk als een paard  
zo dood als een pier  
zo vies als een varken; zo dom als het achtereind van een varken  
zo vrij als een vogel (in de lucht)  
zo bang als een wezel 

Slide 14 - Diapositive

Opdracht 2   VWO

1 De lange verdediger kwam bij elke hoekschop de luchtmacht voorin versterken. MF – de sterke koppers van het elftal 
2 Die peperdure jurk van de prinses lijkt net een aardappelzak. V 
3 Na de uitzending van het omstreden programma regende het klachten van kijkers. MF (in werkwoord) – kwamen er heel veel 
4 Mijn fiets protesteerde heftig toen ik over de hobbelige landweg reed. 
Mijn fiets (protesteerde) – P 
5 Het nieuwe computerprogramma vertoont nog wat kinderziektes. MF – problemen die typisch zijn voor iets nieuws 
6 Melvin bloedde als een rund nadat hij zich in z’n vinger had gesneden. V 
7 Hoge bomen vangen veel wind. MF (in een spreekwoord) – Wie een hoge positie bekleedt (en belangrijke beslissingen neemt), krijgt vaak kritiek. 
8 Door de droogte snakt onze moestuin langzamerhand naar een frisse bui. 
onze moestuin (snakt) – P 
9 Mijn grootvader rookte als een schoorsteen, maar hij is onlangs gestopt. V 
10 Je maakt van een mug een olifant. MF (in een uitdrukking) – maakt kleine problemen erg groot 

Slide 15 - Diapositive

Zo meen ik dat ook jij bent  
 
zoals de koelte 's nachts langs lelies  
en langs rozen  
als wit koraal en parels diep in zee  
zoals wat schoon is rustig schuilt  
maar straalt wanneer ik schouwen wil  
zo meen ik dat ook jij bent  
als melk  
als leem  
en 't bleke rood van vaal gesteent  
of porselein  
zoals wat ver is en gering  
en lang vergeten voor het oud is  
zoals een waskaars en een koekoek  
en een oud boek en een glimlach  
en wat onverwacht en zacht is en het eerste  
en wat schuchter en verlangend en vrijgevig  
gaaf maar broos is  
zo meen ik dat ook jij bent  
Jan HanloZo meen ik dat ook jij bent – Jan Hanlo
Zo meen ik dat ook jij bent  
 
zoals de koelte 's nachts langs lelies  
en langs rozen  
als wit koraal en parels diep in zee  
zoals wat schoon is rustig schuilt  
maar straalt wanneer ik schouwen wil  
zo meen ik dat ook jij bent  
als melk  
als leem  
en 't bleke rood van vaal gesteent  
of porselein  
zoals wat ver is en gering  
en lang vergeten voor het oud is  
zoals een waskaars en een koekoek  
en een oud boek en een glimlach  
en wat onverwacht en zacht is en het eerste  
en wat schuchter en verlangend en vrijgevig  
gaaf maar broos is  
zo meen ik dat ook jij bent  
                                                                                                                             Jan Hanlo

Slide 16 - Diapositive

Vragen?
Huiswerk

Slide 17 - Diapositive

Aan de slag!
Maak oefening 
2, 3, 6 en 7
Bladzijde 25, 26 en 27

Slide 18 - Diapositive

Opdracht 3

1 ofschoon  - hoewel (context; tegenstelling)
2 aan de hand van  - door; dankzij; door middel van (woord(delen); context)
3 onmiskenbaar  - heel duidelijk; waarin je je niet kunt vergissen (woorddelen)
4 unicum  -  iets wat maar één keer gebeurt; iets unieks (tegenstelling; woorddelen; kennis van andere talen)
5 kennelijk  - blijkbaar (synoniem)
6 forensisch strafrechtelijk;  - voor een strafzaak (synoniem; omschrijving)
7 correspondeerde  - overeenkwam (synoniem)
8 uitsluitsel opheldering;  - beslissing (synoniem; voorbeeld; woorddelen; context)
9 ten behoeve van  -  voor; in dienst van (woorddelen)
10 analyse  - ontleding in bestanddelen; uiteenrafeling (voorbeeld; omschrijving)
11 detecteren  -   opsporen; ontdekken; bespeuren (kennis van andere talen; woorddelen)
12 illustreert  -   laat zien (woorddelen)
13 geestelijk vader  - uitvinder; bedenker (synoniemen)
14 stereotiep -   kenmerkend; geijkt (synoniem; voorbeelden)
15 doeleinden  - waarnaar men streeft; doelen (woorddelen)
16 plagiaat -   overschrijven zonder bronvermelding (omschrijving)
17 gewiekst  - slim (synoniem)




Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive