Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Past Simple
in bevestigende zinnen
Slide 1 - Diapositive
Geef voorbeelden van woorden waaraan je kunt zien dat een zin in de verleden tijd staat. Doe dit in het Engels.
Slide 2 - Carte mentale
Slide 3 - Diapositive
Wat doe je met een regelmatig werkwoord als je het in de verleden tijd wil zetten? Geef voorbeelden.
Slide 4 - Question ouverte
Verleden tijd
De past simple noemen we in het Nederlands de verleden tijd. Deze gebruiken we om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen.
Je zet een werkwoord in de verleden tijd door er -ed achter te zetten.
Slide 5 - Diapositive
Zoek de juiste verledentijdsvorm bij het juiste werkwoord:
did
went
had
thought
do
go
have
think
Slide 6 - Question de remorquage
Irregular verbs
Naast regelmatige werkwoorden, heb je ook onregelmatige werkwoorden. Deze noem je in het Engels irregularverbs. Zij heten zo, omdat ze niet gevormd worden volgens een vaste regel. Deze moet je gewoon leren!
Slide 7 - Diapositive
Bijna alle werkwoorden hebben maar één verledentijdsvorm. Alleen "to be" heeft er twee. Welke?
Slide 8 - Question ouverte
Slide 9 - Diapositive
Koppel de juiste vorm van "to be" aan onderstaande personen:
was
were
I
you
John
she
we
they
Slide 10 - Question de remorquage
Vul nu zelf steeds de past simple in.
Slide 11 - Diapositive
Joan ... (clean) her room yesterday.
Slide 12 - Question ouverte
We ... (Learn) a lot in our English classes.
Slide 13 - Question ouverte
We ... (go) to the supermarket to get some milk.
Slide 14 - Question ouverte
Last week Stacey ... (take) the bus to Amsterdam to visit her aunt.