Oefentoets

Wat is een blitzkrieg?
A
Het bondgenootschap van Italië en Duitsland
B
Een snelle manier van oorlogvoeren
C
Andere naam voor de Tweede Wereldoorlog
D
De naam van de geallieerde tegenaanval
1 / 38
suivant
Slide 1: Quiz
Middelbare school

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Wat is een blitzkrieg?
A
Het bondgenootschap van Italië en Duitsland
B
Een snelle manier van oorlogvoeren
C
Andere naam voor de Tweede Wereldoorlog
D
De naam van de geallieerde tegenaanval

Slide 1 - Quiz

Waarom was het bombardement op Rotterdam zo schokkend voor de Nederlanders?
A
De Duitsers hadden zich niet aan hun woord gehouden
B
In de hele oorlog zou er later geen stad gebombardeerd worden waar zoveel slachtoffers vielen
C
Het was de eerste oorlogsactie van de Duitse legers tegen Nederland
D
Het was de eerste keer dat burgerdoelen met opzet zo massaal aangevallen werden

Slide 2 - Quiz

Wanneer vond het bombardement op Rotterdam plaats?
A
april 1941
B
mei 1942
C
april 1939
D
mei 1940

Slide 3 - Quiz

De rassenleer is een belangrijk kenmerk van het .....
A
feminisme
B
fascisme
C
nationaal socialisme
D
geen van de genoemde antwoorden is juist

Slide 4 - Quiz

Maak de juiste combinaties
het verbieden van (delen van) boeken, films, radio-uitzendingen en andere publicaties
samenwerken met de vijand
Hitlers politiek om alle Duitstaligen in het Duitse rijk te verenigen
het aanpassen van organisaties aan de totalitaire ideologie van de nazi's
Heim ins Reich
collaboratie
censuur
gelijkschakeling

Slide 5 - Question de remorquage

Tekst
Tekst
Censuur
Verzet
Gelijkschakeling
onderduiken

Slide 6 - Question de remorquage

Wat hield het begrip 'Arbeitseinsatz' (arbeidsinzet) in?
A
Inzet Duitse mannen in Nederlandse economie
B
Inzet van Joden in Duitse economie
C
Inzet van Joden in Nederlandse economie
D
Inzet Nederlandse mannen in Duitse economie

Slide 7 - Quiz

Wat voerde de Nederlandse regering in om hongersnood te voorkomen?
A
Kaartensysteem
B
Buitenspel
C
Distributiesysteem
D
Pensioen

Slide 8 - Quiz

Hieronder staan vijf situaties tijdens de bezetting van Nederland:
Geef per situatie aan welke van de onderstaande begrippen daarbij 
hoort. 

Let op! Er blijft één begrip over.
De meeste Nederlandse politieagenten zorgden ervoor dat dieven en overtreders van de wet gewoon werden opgepakt.
Honderdduizenden mannen hebben een oproep gekregen om zich te melden voor verplichte arbeid in Duitsland.
Kunstenaars en toneelspelers moeten verplicht lid worden van een nationaal-socialistische organisatie.
Ongeveer 25.000 Nederlanders nemen vrijwillig dienst bij de Waffen-SS. Ze vechten met de Duitsers mee, vooral aan het oostfront tegen het communisme.
Ongeveer 25% van de radiobezitters weigert hun radio in te leveren bij de bezetter.
accommodatie
collaboratie
gelijkschakeling
razzia
tewerkstelling
verzet

Slide 9 - Question de remorquage

iemand die zich schuilhoudt
in strijd met de wet
samenwerking
drijf jacht op mensen
controle op publicaties
Censuur
Illegaal
Onderduiker
Collaboratie
Razzia

Slide 10 - Question de remorquage

Waardoor ontstond er een hongerwinter?
A
Doordat de geallieerden eerst Duitsland wilde veroveren, daarna pas Nederland. De aanvoerlijn van eten stopte
B
Doordat het plan van de geallieerden om alle bruggen over de rivieren te overwinnen mislukte en een deel van NL werd afgesloten
C
Doordat de oogst niet gelukt was dat jaar kwamen veel mensen zonder eten te zitten, de Duitsers pakten alles af
D
Doordat de geallieerden zo'n strijd hadden geleden hadden ze zelf al het voedsel nodig. Daardoor was er nog te weinig over

Slide 11 - Quiz

Wanneer was de hongerwinter?
A
1942-1943
B
1943-1944
C
1944-1945
D
1945-1946

Slide 12 - Quiz

Wat hoort niet bij de Blitzkrieg?
A
Parachutisten
B
Veel troepenverplaatsingen
C
Gerichte aanvallen op essentiele doelen
D
Straaljagers

Slide 13 - Quiz

Wat zijn de kenmerken van een blitzkrieg?
A
bewegingsoorlog met tanks en vliegtuigen
B
loopgravenoorlog met zware beschietingen
C
Een totale oorlog met een zg. 'thuisfront'
D
Een oorlog met terreurbombardementen op steden

Slide 14 - Quiz

Wat was het doel van de Blitzkrieg?
A
Om zo snel mogelijk veel land te bezetten
B
Om Frankrijk te verslaan
C
Om het Duitste leger te verslaan
D
Om veel gebieden te vernietigen

Slide 15 - Quiz

Wat is de juiste chronologische volgorde (tijdsvolgorde)?
1. Duitsland valt Nederland, België en Frankrijk aan
2. Duitsland verovert Noorwegen en Denemarken
3. Duitsland trekt polen binnen
4. Duitsland valt de SU aan
5. Slag om Engeland
A
3 - 1 - 2 - 4 - 5
B
3 - 2 - 1 - 5 - 4
C
3 - 4 - 5 - 2 - 1
D
3 - 4 - 2 - 1 - 5

Slide 16 - Quiz

Slag om Engeland is een succes voor Hitler
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Waarom mislukte de Slag om Engeland?
A
De Engelsen hadden meer vliegtuigen
B
De Duitsers schoten altijd mis
C
De R.A.F. had goede piloten, de bevolking steunde de regering
D
De Engelse bevolking gaf niet op en vertrouwde op de overwinning

Slide 18 - Quiz

De Slag om Engeland was:



A
een luchtoorlog tussen Groot-Brittannië en Duitsland waarin Groot-Brittannië overleefde
B
een zeeoorlog tussen Groot-Brittannië en Duitsland waarin Groot-Brittannië overleefde
C
een luchtoorlog tussen Groot-Brittannië en Duitsland waarin Groot-Brittannië werd verslagen
D
een zeeoorlog tussen Groot-Brittannië en Duitsland waarin Groot-Brittannië werd verslagen

Slide 19 - Quiz


Over welke gebeurtenis gaat het in de bron?
A
over de aanval op Pearl Harbor
B
over de atoombom op Hiroshima
C
over de Slag om Engeland
D
over het bombardement op Rotterdam

Slide 20 - Quiz

Wanneer was de slag om Engeland?
A
1939
B
1940
C
1943
D
1945

Slide 21 - Quiz

Geallieerden
Asmogendheden
Engeland
Japan
Duitsland
Rusland
Frankrijk
Italië

Slide 22 - Question de remorquage

Stalin
Roosevelt
Churchill
Hitler
Mussolini
Keizer Japan
Geallieerden
Asmogendheden

Slide 23 - Question de remorquage

Wat verstaan we onder Operatie Barbarossa?
A
De Duitse inval van Nederland
B
De Japanse aanval op Indonesië
C
De Duitse aanval op de Sovjet-Unie
D
De Japanse aanval op Hawaï

Slide 24 - Quiz

Operatie Barbarossa was in
A
1941
B
1942
C
1940
D
1943

Slide 25 - Quiz

Zet in chronologische volgorde
A. De VS sluiten zich aan bij de geallieerden.
B. Duitsland begint een Blitzkrieg tegen de Sovjet-Unie.
C. Duitsland verovert Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk.
D. Groot-Brittannië en Frankrijk verklaren Duitsland de oorlog
E. Vanaf de slag bij Stalingrad dringt het Rode leger het Duitse leger terug
F. Westerse geallieerde legers landen in West-Frankrijk
A
D-C-B-A-F-E
B
C-D-B-A-F-E
C
D-A-C-B-F-E
D
D-F-C-A-B-E

Slide 26 - Quiz

Wie won de slag bij Stalingrad?
A
De Sovjet-Unie
B
Duitsland
C
Amerika
D
Engeland

Slide 27 - Quiz


A
Keerpunt: Slag om Stalingrad
B
Keerpunt: aanval op Pearl Harbor
C
Slag om Engeland
D
D-Day

Slide 28 - Quiz

In de tekst ontbreken twee gegevens. Welke?
A
1941 en D-day
B
1944 en Slag bij Stalingrad
C
1944 en D-day
D
1941 en Slag bij Stalingrad

Slide 29 - Quiz

Welke gebeurtenis hoort bij dit fragment?
Op een avond nam ik, 15 jaar oud, van mijn werk in de telefooncentrale de tram naar huis. Het luchtalarm ging en vliegtuigen bulderden boven de stad. Het geluid van vallende bommen was vreselijk. Ik kon de havens van Londen zien branden, daar stond ook ons huis. De tramconducteur adviseerde me bij de laatste halte om midden op straat te blijven lopen, om vallend puin te ontwijken. Er waren nog steeds vliegtuigen boven de stad. Ik rende naar huis. Dat stond er nog. En vader, moeder en mijn kleine broertje zaten in de schuilkelder samen met de buren.
A
Pearl Harbor
B
Slag bij Stalingrad
C
Slag om Engeland
D
D-Day

Slide 30 - Quiz

Vul in. De slag bij Stalingrad was een .....in de oorlog.
A
oorzaak
B
aanleiding
C
keerpunt
D
einde

Slide 31 - Quiz

Wie deelde hier een tik uit?  
Barbarossa.
D-Day.
Hiroshima. 
Pearl Harbor
Geallieerden
As-landen

Slide 32 - Question de remorquage

Gebeurtenissen
D-day
Slag om Stalingrad
Inval Polen
Battle of Britain
Hiroshima en Nagasaki
Operatie Barbarossa

Slide 33 - Question de remorquage

1941
1939
1940
1941
1944
D-Day
Battle of Britain
Hitler valt Polen binnen
Aanval op Pearl Harbor
Operatie Barbarossa

Slide 34 - Question de remorquage

28. Welk land gooit 2 atoombommen op de steden Hiroshima en Nagasaki?
A
de Sovjet-Unie
B
Engeland
C
de Verenigde Staten
D
Japan

Slide 35 - Quiz

Enkele gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog:

1 de aanval op Pearl Harbor (zie bewegend plaatje)
2 de atoombom op Hiroshima
3 de Duitse inval in Polen
4 de invasie in Normandië (D-day)

Zet de gebeurtenissen in de juiste volgorde, van vroeger naar later.
A
Eerst 3, dan 1, vervolgens 4 en ten slotte 2.
B
Eerst 1, dan 3, vervolgens 4 en ten slotte 2.
C
Eerst 3, dan 4, vervolgens 1 en ten slotte 2.
D
Eerst 3, dan 1, vervolgens 2 en ten slotte 4

Slide 36 - Quiz

Waarom gooide de VS twee atoombommen op Hiroshima en Nagasaki?
A
De VS deed dit als wraakactie voor een bombardement op L.A.
B
De oorlog ging niet snel genoeg voor de VS en er gingen veel soldaten dood.
C
De VS moest dit van Engeland doen.
D
Het was een uit de hand gelopen experiment van de VS.

Slide 37 - Quiz

Welke steden worden met de atoombom vernield?
A
Berlijn en Rome
B
Hiroshima en Nagasaki
C
Hiroshima en Tokio
D
Nagasaki en Tokio

Slide 38 - Quiz