Adjectives and Adverbs

• Engels
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Adjectives & Adverbs

bijvoeglijk naamwoord & bijwoord

HV3

We listened to the horrible song.

Waar zegt horrible iets over?

Sleep de pijl naar het juiste woord.

We listened to the horrible song.

Something went horribly wrong.

Waar zegt horribly iets over?

Sleep de pijl naar het juiste woord.

Something went horribly wrong

I have a fantastic taste in music. 

Waar zegt fantastic iets over?

Sleep de pijl naar het juiste woord.

I have a fantastic taste in music.

Beyonce sings fantastically.

Waar zegt fantastically iets over?

Sleep de pijl naar het juiste woord.

Beyonce sings fantastically.

Adjectives (bijvoeglijk naamwoorden)

Zeggen iets over:

een persoon / dier / ding

(een zelfstandig naamwoord)

                                             The terrible onesie

Adverbs (bijwoorden)

Zeggen iets over:

de manier waarop iets gebeurt

- werkwoord

- bijvoeglijk naamwoord

- ander bijwoord

- de hele zin

                                                   

wat kun je allemaal over de lege school zeggen?

- the teacher works silently

- the classroom is extremely silent

- the students work actively

- the students work very actively

The teacher works silently.

Waarover zegt het onderstreepte woord iets?

The teacher works silently.

silently zegt iets over works

works is een werkwoord

The classroom is extremely silent

Waarover zegt het onderstreepte woord iets?

The classroom is extremely silent.

extremely zegt iets over silent

silent zegt iets over the classroom

silent = bijvoeglijk naamwoord

z.n. (ding)

bijw. (hoe)

bijv. nw. 

(wat voor ding)

Exception: good -> well

And some stay the same:

early	left	right
fast	late	hard
fine

The students work incredibly hard.

Waarover zegt het onderstreepte woord iets?

The students work incredibly hard.

incredibly zegt iets over hard

hard zegt iets over work

hard = bijwoord

ww.

bijw.

(hoe)

bijw.

(hoe)

Something to remember:

Er kan GEEN bijwoord na 

- werkwoorden die te maken hebben met de zintuigen

(hear - feel - look - smell - taste - seem)

- het werkwoord 'be'

They reacted very ......... (angry).

It was a ............ (difficult) question.

It's an ................. (extreme) clever boy.

You look .................. (awful) white. Are you OK?

I'm feeling ........... (awful) today, I think I'm going home.

Hoe goed snap je adjectives/adverbs?

😒🙁😐🙂😃