Agenda - feesten - reclame

Welke dag is het vandaag?
A
vandaag is het 19 april
B
vandaag is het de eerste les na de vakantie
C
vandaag is het de eerste dag van de ramadan
D
vandaag is het donderdag
1 / 37
suivant
Slide 1: Quiz
NT2Hoger onderwijs

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

Éléments de cette leçon

Welke dag is het vandaag?
A
vandaag is het 19 april
B
vandaag is het de eerste les na de vakantie
C
vandaag is het de eerste dag van de ramadan
D
vandaag is het donderdag

Slide 1 - Quiz

Waarom is het twee weken vakantie in april?
A
Het is Kerstmis.
B
Het is lente.
C
Het is Pasen.
D
Het is zomer.

Slide 2 - Quiz

In welke religie viert men Pasen?
A
Het hindoeïsme
B
De islam
C
Het christendom
D
Het boedhisme

Slide 3 - Quiz

Wat viert men op Pasen?
A
de geboorte van Jezus
B
de dood van Jezus
C
de verjaardag van Jezus
D
de verrijzenis van Jezus

Slide 4 - Quiz

Wat is de volgende wettelijke feestdag in België?
A
Hemelvaart op 13 mei
B
Dag van de Arbeid op 1 mei
C
De zomervakantie op 1 juli
D
Paasmaandag

Slide 5 - Quiz

Ken je de feestdagen?
Valentijn            Kerstmis              Wapenstilstand
Dag van de Arbeid             Hemelvaart
Allerheiligen          Sinterklaas           Moederdag
Vaderdag           Verjaardag lerares            Geboorte zoon/dochter       Nieuwjaar

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Huwelijksverjaardag
Wanneer ben jij getrouwd?
Hoeveel jaar ben je getrouwd?

25 jaar = zilveren huwelijk
50 jaar = gouden huwelijk
60 jaar = diamanten huwelijk


Slide 8 - Diapositive

Geboorte van een baby
Heb jij een feest gedaan voor jouw kind?
Wat eet je op het feest?
Welke cadeautjes geef je?
Welke cadeautjes krijg je?


Slide 9 - Diapositive

Nieuw huis
Wanneer ben jij verhuisd naar jouw huis?
Heb je een feest gedaan?
Hoe lang woon je in je huis?
Woon je graag in je huis?
Wil je verhuizen?

Slide 10 - Diapositive

Verjaardag
Wanneer ben jij jarig?
Wanneer ben je geboren?
Hoe oud ben je?
Wanneer is de verjaardag van jouw kind?

Wanneer doe jij een feest?

Slide 11 - Diapositive

De uitnodiging
Wie?
Waar?
Wanneer?
Hoe laat?
Waarom?

Wat geef je? Wat moet je doen? ...

Slide 12 - Diapositive

Reclame

Slide 13 - Diapositive

Voor welke feestdag zie je hier reclame?
A
Kerstmis
B
Vaderdag
C
Pasen
D
Valentijn

Slide 14 - Quiz

Voor welke feestdag zie je hier reclame?
A
Moederdag
B
Vaderdag
C
Pasen
D
Sinterklaas

Slide 15 - Quiz

Voor welke feestdag zie je hier reclame?
A
Wapenstilstand
B
Vaderdag
C
Valentijn
D
Nieuwjaar

Slide 16 - Quiz

Voor welke feestdag zie je hier reclame?
A
Nieuwjaar
B
Sinterklaas
C
Kerstmis
D
Driekoningen

Slide 17 - Quiz

Voor welke feestdag zie je hier reclame?
A
Nieuwjaar
B
Sinterklaas
C
Kerstmis
D
Driekoningen

Slide 18 - Quiz

Waar zie jij overal reclame?

Slide 19 - Question ouverte

Slide 20 - Vidéo

Slide 21 - Vidéo

Wat is het product?
A
een wasmiddel
B
een stofzuiger
C
een handstofzuiger
D
een borstel

Slide 22 - Quiz

Wat is er speciaal ?
A
het product is zwaar
B
het product is heel breed
C
het product is heel smal
D
het product zuigt niet goed

Slide 23 - Quiz

Waar gebruik je de handstofzuiger?

Slide 24 - Question ouverte

Slide 25 - Vidéo

Voor welk lichaamsdeel kan het product gebruikt worden?
A
voor je buik
B
voor je hoofd
C
voor je voeten en benen
D
voor je armen

Slide 26 - Quiz

Wat doet het toestel?
A
het versterkt je spieren
B
het verbetert je bloedsomloop
C
het vermindert hoofdpijn
D
het doet je afvallen

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Vidéo

In welke kamer in het huis gebruik je het product?.
A
in de living
B
in de keuken
C
in de badkamer
D
in de garage

Slide 29 - Quiz

Welk keukenproduct vervangt het product?
A
de vork
B
de lepel
C
het mes
D
de pan

Slide 30 - Quiz

Hoeveel seconden duurt het om iets te snijden?
A
elf seconden
B
5 seconden
C
1 second
D
1 minuut

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Lien

Wat is een klantenkaart?
A
een kaart voor de bus
B
een treinticket
C
een kaart om te betalen
D
een kaart van een winkel

Slide 33 - Quiz

Waarom heb je een klantenkaart?
A
je kan gemakkelijk betalen
B
je kan gratis met de bus
C
je krijgt promoties en extra korting
D
dat moet in elke winkel

Slide 34 - Quiz

Waar zijn je klantenkaarten?
A
thuis in een kast
B
in mijn portefeuille
C
op mijn gsm
D
in de winkel

Slide 35 - Quiz

My Shopi

Slide 36 - Diapositive

Het is solden. Ik koop een nieuwe jurk. De jurk kost 40 euro. Ik krijg 50 procent korting op mijn nieuwe jurk. Hoeveel kost de jurk in solden?
A
80 euro
B
20 euro
C
10 euro
D
35 euro

Slide 37 - Quiz