Être

  • Voca
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

  • Voca

Slide 1 - Diapositive

Dans ce cours...
  • Le verbe être
  • Les nationalités
  • Vocabulaire

Slide 2 - Diapositive

Être = zijn
je suis = ik ben
tu es = jij bent
il est = hij is
elle est = zij is
nous sommes = wij zijn
vous êtes = jullie zijn, u bent
ils/elles sont = zij zijn

Slide 3 - Diapositive

La roue
Vervoeg het werkwoord être.

Slide 4 - Diapositive

Elle ... une fille.
A
es
B
est

Slide 5 - Quiz

Nous ... à l'école.
A
sommes
B
êtes

Slide 6 - Quiz

Je ... Pierre.
A
suis
B
sont

Slide 7 - Quiz

Maxime et Claire ... des amies.
A
sont
B
est

Slide 8 - Quiz

Tu ... mon ami.

Slide 9 - Question ouverte

Vous ... français?

Slide 10 - Question ouverte

Non, je ... néerlandais.

Slide 11 - Question ouverte

Pierre ... grand.

Slide 12 - Question ouverte

Les nationalités
Ik ben Nederlands = 
  • Je suis néerlandais > mannelijk
  • Je suis néerlandaise > vrouwelijk

Als het over een meisje gaat, komt er een -e achter de nationaliteit te staan.

Slide 13 - Diapositive

mannelijk
vrouwelijk
Je suis française
Il est espagnol
Tu es néerlandais
Elle est allemande
Je suis japonais
Tu est anglaise

Slide 14 - Question de remorquage

Welke nationaliteit heb jij?
Schrijf een Franse zin.

Slide 15 - Question ouverte

Vertaal: Hij is Frans.

Slide 16 - Question ouverte

Vertaal: Zij is Frans.

Slide 17 - Question ouverte

merci
A
dankjewel
B
alsjeblieft

Slide 18 - Quiz

l'amie
A
de vriend
B
de vriendin

Slide 19 - Quiz

oui
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quiz

mon frère
A
mijn broer
B
mijn zus

Slide 21 - Quiz

la natation
A
voetbal
B
fietsen
C
tennis
D
zwemmen

Slide 22 - Quiz

le chien
A
de kat
B
het paard
C
de hond
D
het konijn

Slide 23 - Quiz

Vertaal: Wat is je lievelingssport?

Slide 24 - Question ouverte

Vertaal: Dat is een meisje.

Slide 25 - Question ouverte

Vertaal: Hoi, hoe gaat het?

Slide 26 - Question ouverte

Vertaal: Mijn ouders zijn goed.

Slide 27 - Question ouverte