6.4a - Oppervlakte


Je weet wat druk is. 
Je kunt rekenen tussen p, F en A. 
Je kunt de uitwerking van druk vertellen.
Je kunt het oppervlak van een rechthoek berekenen.
Leerdoelen
Deze les:
- Uitleg over druk
- Uitleg over hoe druk te berekenen
- werkboekvragen zelfstandig maken.
Samen nakijken t/m 7
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon


Je weet wat druk is. 
Je kunt rekenen tussen p, F en A. 
Je kunt de uitwerking van druk vertellen.
Je kunt het oppervlak van een rechthoek berekenen.
Leerdoelen
Deze les:
- Uitleg over druk
- Uitleg over hoe druk te berekenen
- werkboekvragen zelfstandig maken.
Samen nakijken t/m 7

Slide 1 - Diapositive


Herhaling: Bereken hoe groot is de resultante kracht is?
FL = 60N    FR = 200N

Slide 2 - Question ouverte

Slide 3 - Diapositive


3,16 hm = ......... dam

Slide 4 - Question ouverte

1

Slide 5 - Vidéo

00:20
hoe had de jongen zijn druk op het ijs kunnen verkleinen?

Slide 6 - Question ouverte


Een T-rex en een vrouw op naaldhakken maken een wandeling op het strand. Wie zakt het diepste weg in het zand?
Leg je antwoord uit!

Slide 7 - Question ouverte

§6.4 Druk
Hoewel de T-rex veel zwaarder is als de vrouw met naaldhakken zakt zij toch verder weg in het zand. Dit komt onderander door een verschil in:
Oppervlakte
Je krijgt het grootste effect als je een grote kracht op een klein oppervlakte laat werken.
Groot oppervlak = kleinere uitwerking
Klein oppervlak = grotere uitwerking

Slide 8 - Diapositive

Oppervlakte berekenen
Oppervlakte = lengte x breedte
                      A = l x b
Oppervlakte = pi x straal x straal
                     A =       x r x r 
π
straal
A = Oppervlakte
l = lengte 
b = breedte
A = Oppervlakte
    = pi (3,14)
r = straal
π
De eenheid van de oppervlakte is afhankelijk van de eenheid van lengte en breedte. Is lengte en breedte in cm dan is de oppervlakte cm2  is de lengte en breedte in m is de oppervlakte m2.
Rechthoek
Cirkel

Slide 9 - Diapositive


Voorbeeldopgave 5a:
Bereken de oppervlakte van de rechthoek.
timer
2:00

Slide 10 - Question ouverte


Voorbeeldopgave 5b:
Bereken de oppervlakte van de cirkel.

Slide 11 - Question ouverte


Voorbeeldopgave 5c:
Bereken de oppervlakte van de rechthoek

Slide 12 - Question ouverte

Als je een kracht uitoefent op een                      oppervlakte is de uitwerking groot.

Als je een kracht uitoefent op een                      oppervlakte is de uitwerking klein.
Vul de woorden op de juiste plek in.
woorden:
groot
klein

Slide 13 - Question de remorquage


Huiswerk
Maken en nakijken:
§6.4 opdr. 40 t/m 47 
Maak een foto en lever hier foto's in van blz. 103 en 104.

Slide 14 - Question ouverte

Aan de slag
  • Maken les 7
  • Nakijken t/m 7

Slide 15 - Diapositive

6.4b - Druk
Benodigheden
- Werkboek
- Pen, potlood
- Rekenmachine
- Laptop
LessonUp: 
JA!
Telefoons in de telefoontas!

Slide 16 - Diapositive

Zoek op in bijlage 1. Wat is het symbool van druk?
Tip: kijk in het groene gedeelte

Slide 17 - Question ouverte

zoek op in bijlage boek. Wat is de formule van druk

Slide 18 - Question ouverte


Hiernaast zie je een punaise. Je duwt er op met een kracht van 25 N. Het oppervlakte is 0,021 cm2. Om de druk te berekenen gebruik je de formule p = F / A. Laat met het stappenplan zien hoe groot de druk is. 

Slide 19 - Question ouverte


Bij welke spijker hoef je de minste kracht te leveren om hem in het hout te slaan.
A
B
A
Spijker A, door de punt heb je een klein oppervlakte waardoor de uitwerking van de kracht groter is.
B
Spijker A, door de punt heb je een groot oppervlak waardoor de uitwerking van de kracht kleiner is.
C
Spijker B, door de platte onderkant heb je een groot oppervlak en dus grotere uitwerking van de kracht.
D
Spijker B, door de platte onderkant heb je een klein oppervlak en dus een grotere uitwerking van de kracht.

Slide 20 - Quiz

Druk
A
B
Spijker A heeft een scherpe punt, dus een klein oppervlak. Hierdoor oefent hij een grote druk uit op de plank.
Druk = Verdeling van de kracht over het oppervlakte.
Weet je nog hoe je oppervlakte berekend?

Slide 21 - Diapositive

Druk berekenen:
druk = kracht : oppervlakte



Grootheid
Symbool
Eenheid
Afk.eenheid
Druk
p
Newton per vierkante centimeter
N/cm2
druk = p in N/cm2
kracht = F in N
Oppervlakte = A in cm2  
Hoe groter de druk, hoe groter de gevolgen

Slide 22 - Diapositive

Grootheid
Symbool
Eenheid
Afk.eenheid
Druk
F
vierkante centimeter
Sleep de onderstaande woorden naar de juiste plek in de tabel.
p
kracht
cm2
N/cm2
Newton
Oppervlakte
N
Newton per vierkante centimeter
A

Slide 23 - Question de remorquage


Voorbeeldvraag 6:
Luuk en Theo hebben beiden een massa van 80 kilogram, hierdoor hebben ze een gelijke zwaartekracht. Luuk heeft schoenen met een zooloppervlak van 120 cm2 en Theo heeft schoenen met een zooloppervlak van 140 cm2. Op een koude winteravond lopen Theo en Luuk samen door de sneeuw naar huis. Eén van de twee heeft meer moeite met het lopen door de sneeuw, omdat hij verder wegzakt. Wie zou dat zijn?
D: Wie zal er verder wegzakken in de sneeuw, Theo of Luuk? Verklaar je antwoord.

Slide 24 - Question ouverte


Voorbeeldvraag 6:
Luuk en Theo hebben beiden een massa van 80 kilogram, hierdoor hebben ze een gelijke zwaartekracht. Luuk heeft schoenen met een zooloppervlak van 120 cm2 en Theo heeft schoenen met een zooloppervlak van 140 cm2. Op een koude winteravond lopen Theo en Luuk samen door de sneeuw naar huis. Eén van de twee heeft meer moeite met het lopen door de sneeuw, omdat hij verder wegzakt. Wie zou dat zijn?
A: Bereken de zwaartekracht op alleen Luuk en bereken de zwaartekracht op alleen Theo.

Slide 25 - Question ouverte


Voorbeeldvraag 6:
Luuk en Theo hebben beiden een massa van 80 kilogram, hierdoor hebben ze een gelijke zwaartekracht. Luuk heeft schoenen met een zooloppervlak van 120 cm2 en Theo heeft schoenen met een zooloppervlak van 140 cm2. Op een koude winteravond lopen Theo en Luuk samen door de sneeuw naar huis. Eén van de twee heeft meer moeite met het lopen door de sneeuw, omdat hij verder wegzakt. Wie zou dat zijn?
C: Bereken de druk die Luuk uitoefent op zijn ondergrond.

Slide 26 - Question ouverte