Les 1

Module E

Deze periode werken we met module E 
Deze module gaat over reizen, verkeer, de weg vragen en openbaar vervoer. 
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 29 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Module E

Deze periode werken we met module E 
Deze module gaat over reizen, verkeer, de weg vragen en openbaar vervoer. 

Slide 1 - Diapositive

Was machen wir heute?
1. Lesen (PO)
2. Grammatik
3. Hören
4.Wörter
5.Hausaufgaben




 

Slide 2 - Diapositive

Uitleg module
Ik deel de modules eerst uit, dan kunnen we deze samen doorlopen.

Elke week is er een les. Een les bestaat uit 5 onderdelen.
bijv les 1
1.1 = Lesen
1.2 = Wörter
1.3 = Grammatik
1.4 = Hören, Sehen & Lesen
1.5 = Aussprache & Sprechen

Slide 3 - Diapositive

Uitleg module
Je hebt een Textbuch en een Arbeitsbuch. 
1.1 in het Textbuch is de uitleg of de leestekst
1.1 in het Arbeitsbuch is de opdracht die bij het lezen hoort.  We doen één les per week. De meeste opdrachten kun je in de les maken. Wat niet af is, is huiswerk.  
Ben je er een les niet? Dan is toch je huiswerk af de les erna! 
Heb je vragen na de les? kom naar een keuzeuur. 
Neem elke week je Text- en Arbeitsbuch mee!!

Slide 4 - Diapositive

Pak je EF agenda
Hausaufgaben les 2 (volgende week):
(Af)maken alle opdrachten van les 1:
1.1+1.2+1.3+1.4+1.5
Leren Worterliste A Du - Ne & Ne - Du

De meeste opdrachten kun je in de les al maken. 
Noteer het in je agenda, wat in de les af is kun je alvast doorstrepen






 

Slide 5 - Diapositive

Prüfungen P1
Periode 1 Week 35 t/m week 43

Week 41 Luistertoets
Week 43-43  proefwerkweek


Slide 6 - Diapositive

1.1 Lesen 
Elke week lezen we een hoofdstuk, daarna krijg je de tijd om aan de opdrachten te werken
 - we doen dit in de klas
- Je maakt het alleen
Soms lees ik voor, soms lees je zelfstandig. 
Pak je Textbuch erbij op Seite 6.
en je Arbeitsbuch op Seite 2

 


 

Slide 7 - Diapositive

der      /   die     /   das     /     die
... Mann
... Vater
... Stier
... Lehrer
.... Polizist
... Frau
... Mutter
... Kuh
... Lehrerin
.... Polizistin
... Kind
... Mädchen
... Herz
... Baby
.... Handy
... Kinder
... Mädchen
... Herzen
... Männer
.... Handy

Slide 8 - Diapositive

Der, die und das
De lidwoorden in het Nederlands:
de en het
worden in het Duits aangegeven met:
der, die und das

Het is handig om bij de uitleg aantekeningen te maken!

Slide 9 - Diapositive

Geslacht: der, die of das? 
Zelfstandige naamwoorden hebben elk een eigen geslacht. Dit kan zijn mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Dit is in de Duitse taal erg belangrijk, aangezien hierbij het juiste lidwoord moet worden gekozen.. Ook wanneer er bij een zelfstandig naamwoord een bezittelijk voornaamwoord wordt gebruikt is het geslacht bepalend hoe deze laatste vervoegd wordt.
Mannelijk: der
Vrouwelijk: die
Onzijdig : das
Meervoud: die



Slide 10 - Diapositive

Standaard regels voor het mannelijk geslacht "der"
1. De biologische regel:
Personen van het mannelijk geslacht: der Mann of der König, der Vater, der Bruder.
Nationaliteiten: der Afghane (de Afghaan).
De mannelijke vorm van beroepen: der Architekt, der Arzt, der Lehrer of der Krankenpfleger.
Dieren van het mannelijk geslacht: der Stier, der Hund, der Kater of der Wolf.


Slide 11 - Diapositive

Standaard regels voor het mannelijk geslacht "der"
2. De uitgang:
-er der Computer, der Fehler, der Teller
Ongeveer 80% van de Duitse woorden die op -er eindigen zijn mannelijk. LET OP: er zijn dus uitzonderingen, de meest voorkomende/bekende zijn:
Onzijdig:
das Abenteuer
das Zimmer
Vrouwelijk
die Mauer
die Nummer


Slide 12 - Diapositive

Standaard regels voor het mannelijk geslacht "der"
3. Dagen maanden seizoenen
Alle dagen van de week: der Montag, der Dienstag, der Mittwoch, der Donnerstag, der Freitag, der Samstag der Sonntag.
Maar ook der Tag = de dag
Alle maanden van het jaar: der Januar, der Juli, der Dezember.
Maar ook der Monat = de maand
De seizoenen van het jaar: der Winter, der Frühling, der Sommer en der Herbst


Slide 13 - Diapositive

Standaard regels voor het vrouwelijk geslacht "die"
1. De biologische regel:

Personen van het vrouwelijke geslacht: die Frau, die Schwester, die Mutter, die Studentin en die Nachbarin. Maar let op: het is das Mädchen (het meisje omdat alle woorden die eindige op -chen onzijdig zijn. ).
Bepaalde dieren die altijd vrouwelijk zijn: die Kuh, die Fliege, die Biene, die Mücke (de mug), maar ook de vrouwelijke tegenhanger van mannelijke dieren: die Löwin, die Katze (de poes) en die Wölfin.
De vrouwelijke vorm van beroepen: die Ministerin, die Ärztin, die Professorin, die Architektin en die Hotelfachfrau. Het gaat hier dus om beroepen die op
-in of op -frau eindigen.

Slide 14 - Diapositive

Standaard regels voor het vrouwelijk geslacht "die"
2. De uitgang
-ei                                                          die Malerei, die Bäckerei
-heit en -keit                                    die Freiheit, die Einheit, die Ewigkeit, die Fähigkeit
-kunft die Zukunft,                        die Herkunft, die Ankunft
-schaft die Mannschaft,             die Wissenschaft, die Freundschaft
-ung                                                     die Zeitung, die Meinung
-e                                                           die Garage, die Marmelade, die Toilette 
In 80% van de gevallen zijn de woorden die op -e eindigen vrouwelijk. LET OP: er zijn dus uitzonderingen, de meest voorkomende/bekende zijn:
der Käse, der Name.

Slide 15 - Diapositive

Standaard regels voor het onzijdig geslacht  "das"


1. Woorden die onzijdig zijn vanwege de betekenis
 
Das Kind, das Kalb, das Kitz, das Fohlen of das Küken. De twee uitzonderingen zijn: der Welpe (de welp) en der Frischling (jong wild zwijn)


Slide 16 - Diapositive

Standaard regels voor het onzijdig geslacht  "das"


1. Woorden die onzijdig zijn vanwege de betekenis
 
Das Kind, das Baby, das Kalb, das Kitz, das Fohlen of das Küken. De twee uitzonderingen zijn: der Welpe (de welp) en der Frischling (jong wild zwijn)


Slide 17 - Diapositive

Standaard regels voor het onzijdig geslacht  "das"

2. De uitgang
-chen            das Mädchen, das Kaninchen (het konijntje), das Brötchen dit zijn verkleinwoorden
                        Er zijn woorden die op -chen eindigen maar die niet onzijdig zijn, dat zijn dan geen                              verkleinwoorden: der Kuchen en der Knochen
-lein              das Buchlein (het boekje), das Fräulein (de jongedame), das Schäflein (het schaapje).
Ge- + e         das Gebäude, das Gemälde. Bij deze groep gaat het om woorden die met Ge-     
                        beginnen en met een -e eindigen. Een belangrijke uitzondering hierin is der
                        Gedanke. 








Slide 18 - Diapositive

Standaard regels voor het onzijdig geslacht  "das"


3. ‘het’ woorden:
heel vaak (maar niet altijd) zijn woorden waarbij in het Nederlands het
lidwoord voor het zelfstandig naamwoord ‘het’ is, in het Duits ‘das’ woorden.
Bv. het schaap das Schaf
       het boek das Buch











Slide 19 - Diapositive

Tijd voor wat beweging

Maak tweetallen
Ga tegenover elkaar staan, leerling A zegt 1 
leerling B zegt 2 
Leerling 1 zegt 3 
Leerling 2 zegt 1......
probeer dit steeds sneller











Slide 20 - Diapositive

Tijd voor wat beweging

Maak tweetallen
Ga tegenover elkaar staan, leerling A klapt in de handen leerling B zegt 2 
Leerling 1 zegt 3 
Leerling 2 klapt in de handen
probeer dit steeds sneller











Slide 21 - Diapositive

Tijd voor wat beweging

Maak tweetallen
Ga tegenover elkaar staan, leerling A klapt in de handen leerling B draait een rondje
Leerling 1 zegt 3 
Leerling 2 klapt in de handen
probeer dit steeds sneller











Slide 22 - Diapositive

Tijd voor wat beweging

Maak tweetallen
Ga tegenover elkaar staan, leerling A klapt in de handen leerling B draait een rondje
Leerling 1 springt omhoog
Leerling 2 klapt in de handen
probeer dit steeds sneller











Slide 23 - Diapositive

Standaard regels voor mv  "die"

Voor zelfstandig naamwoorden van alle geslachten: meer dan 1 ding, dier, persoon dan meervoud dus "die "

der Bruder die Brüder
die Frau die Frauen
das Haus die Häuser        
het boek das Buch











Slide 24 - Diapositive

Aufgabe zwei

 Zet de woorden uit het kader op de juiste plek in de tabel, onder der, die of das. Dus is het een mannelijk, vrouwelijk of onzijdig woord?

Kijk naar de regels die  bij de geslachten staan uitgelegd in je module.












Slide 25 - Diapositive

Aufgabe drei Hören

 
Luister en kijk mee naar een uitzending over Taschengeld. Beantwoord de vragen bij de film.












Slide 26 - Diapositive

Wörter 
Lees mee en luister mee naar de Wörterliste A und B

Daarnaa maak je opdracht 4
in je module

Slide 27 - Diapositive

5. Spreken

Lees mee en luister mee naar de uitspraak van Plauderecke C. Daarna ga je met zijn tweeën aan de slag met opdracht 5, een spreekopdracht.

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive