Formuleren 4.7 Twijfelwoorden

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Formuleren en stijl

Twijfelwoorden

Interactieve les met theorie, opdrachten online en opdrachten uit het boek. 

Wat er toen is gebeurd/ gebeurt, vergeet ik nooit meer.

1. gebeurd
2. gebeurt

Het gebeurd/gebeurt elke week weer op hetzelfde moment.

1. gebeurd
2. gebeurt

Zij geeft aan dat wat er toen is gebeurd/ gebeurt, een eenmalige actie is geweest.

1. gebeurd
2. gebeurt

mij/mijn jou/jouw u/uw

- mijn, jouw, uw, onze geven bezit aan

- als je geen bezit aangeeft, noteer je mij/me, jou/je, u

         het gaat dan om personen

Maak opdracht 1 op pagina 239

Als of dan

‘Als’ gebruik je voor dingen die gelijk zijn. ‘Dan’ gebruik je voor een verschil.

- Ik kan veel beter zingen dan jij.

- Jouw auto is net zo duur als die van mij.

Maak opdracht 2 op pagina 239

Meer info?

1. Gebruik dan:

na een vergrotende trap: groter dan, meer dan, beter dan

na ander, andere of anders: het is een ander verhaal dan ik eerst dacht

2. Gebruik als:

bij vergelijkingen met (net) zo ... en even ...:

Donna is even oud als Amber.

Donna is net zo oud als Amber.

Maak nu opdracht 1 + 2 

van 4.7 (online)

Grootte of grote?

‘Grote’ is een bijvoeglijk naamwoord. ‘Grootte’ is een zelfstandig naamwoord en geeft aan hoe groot, breed of lang iets is.

• Zij houdt van grote auto’s.
  
• De grootte van het colosseum was indrukwekkend.
  

Maak opdracht 3 op pagina 240

Kennen of kunnen?

*Kennen is weten/herkennen, kunnen is doen.

                                   kennen tt/kennen vt          kunnen tt/ kunnen vt

ik                                

jij/je

hij/zij/het

wij/zij/jullie

Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd

Kennen of kunnen?

'kennen' is weten/herkennen

'kunnen' is doen 

Maak opdracht 4 op pagina 240

Liggen of leggen?

- 'liggen' heeft te maken met stilstand, rust

- 'leggen' heeft te maken met beweging, iets doen

Maak opdracht 5 op pagina 241

Maak nu opdracht 1,2, 3, 4 en 5 

van 4.7 (online)

Die/dat/wat

- Die = verwijs je naar de-woorden

- Dat = verwijs je naar het-woorden

- Wat = verwijs je naar 1) een zin, 2) overtreffende trap, 3) onbepaald woord

Maak opdracht 3 op pagina 240

Die/ dat

- Verwijs naar de-woorden en meervoudsvormen met ‘die’

- Verwijs naar het-woorden met ‘dat’

Maak opdracht 6 op pagina 241

Wilt of wil? 

Vervoeg het werkwoord 'willen'

Wilt of wil? 

Maak opdracht 7 op pagina 242 

Maak nu opdracht 6 en 7 

van 4.7 (online)

Mooi of mooie?

- Een -e als er een de-woord of meervoud achter staat -> mooie auto

- Als er een het-woord achter staat gebruik je geen -e -> mooi meisje 

Na of naar?

Na	Naar
Betekent ‘achter’ of ‘volgend op’. Heeft met tijd te maken. Het tegenovergestelde van ‘voor’ Na het eten gaan we weg. Even na tienen kwam hij thuis.	Richting of verwijzing Laten we naar huis gaan. Naar aanleiding van uw advertentie … ‘Naar’ betekent ook ‘volgens’ of ‘zoals’: Naar mijn mening is dit goed.

Een aantal studenten heeft/hebben de presentatie met een mooi cijfer afgerond.

Maak opdracht 8 op pagina 242

1. heeft
2. hebben

ENKELVOUD

MEERVOUD

De media

Winkelcentra

Een kudde

Musea

De jeugd

Maak nu alle opdrachten af  

van 4.7 (online)

Maak nu alle online 

opdrachten af

Deadline = 6 april 

13.00 uur

Wat vond je van de les?

Een aantal heeft/ hebben?

Wat moet ik doen?

Is 'een aantal' enkelvoud of meervoud? 

Maak een overzicht van woorden als 'aantal'. Welke woorden zijn enkelvoud en welke zijn meervoud? Vul de tabel van hiernaast verder in met zo veel mogelijk woorden. Dit overzicht kun je dan gebruiken bij het leren. 

Ik kan geen woorden meer bedenken. Wat nu?

Kijk naar de onderwerpen van de opdrachten op pagina 226 en 227