BOL 1 Lesweek 11 (1) Schrijven 1.1 Een schrijfplan maken + 4.1 Duidelijk formuleren

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Wat staat op de planning?

Komende donderdag

Waarom moet je vooraf nadenken over wat je gaat schrijven?(voorbereiden)

Lesdoelen

• Je begrijpt wat een schrijfplan is.
  
• Je kent onderdelen uit een schrijfplan.
• Je weet hoe je rekening kunt houden met een doelgroep.
• Je maakt kennis met tekstdoelen.
• Je maakt oefent met deelonderwerpen bepalen.
• Je activeert je geheugen over werkwoordspelling tegenwoordige tijd.
• Schrijven 4.1 Duidelijk formuleren

Wat is een schrijfplan?

• Dit is een plan dat je maakt voordat je een tekst gaat schrijven. 
  
• In dit schrijfplan staat de indeling van je tekst (inleiding, middenstuk en slot), de deelonderwerpen en de korte inhoud per alinea. 
  
• In Teams staat het schrijfplan.

Bepaal vooraf het onderwerp van de tekst.

• Als je zelf een onderwerp mag kiezen, kies dan iets waar je wat van weet.
• Deel het onderwerp in in deelonderwerpen.

Het onderwerp in "Nieuwe ontwikkelingen in de mobiliteit". Welk deelonderwerp past hierbij?

Bepaal vooraf de doelgroep (voor wie je schrijft).

• Schrijf je voor klanten?
• Schrijf je voor een collega?
• Schrijf je voor je docent Nederlands?

De ene doelgroep heeft meer uitleg en makkelijkere taal nodig dan de andere doelgroep.

Je krijgt de opdracht een tekst te schrijven over remmen. Welk deelonderwerp is het MINST geschikt?

1. Remconstructies
2. Onderdelen remsysteem
3. De ANWB slipcursus
4. Remvloeistof

Welke doelgroep is het meest passend bij de vorige deelonderwerpen? (remconstructies, onderdelen remsysteem, remvloeistof)

1. Docenten autotechniek
2. Studenten autotechniek
3. Klanten van een garagebedrijf
4. HRM-afdeling van Mobiliteit

Maar eerst ........

Herhalen, zodat je alles beter onthoudt!

Altijd handig i.v.m. de toets!

Aan elkaar of los?

1. minimum inkomen
2. minimuminkomen

Aan elkaar of los?

1. eerste jaars student
2. eerstejaars student
3. eerstejaarsstudent

Aan elkaar of los?

1. zeven honderd dertien duizend
2. zevenhonderd dertienduizend
3. zevenhonderd dertien duizend

Met of zonder hoofdletters?

1. Kerstcadeau
2. kerstcadeau

Met of zonder hoofdletters?

1. anwb
2. ANWB

Met of zonder hoofdletter?

1. burgerschap
2. Burgerschap

Met of zonder hoofdletters?

1. mbo
2. MBO

Met of zonder hoofdletters?

1. h & m
2. H & M

Met of zonder hoofdletter?

1. December
2. december

Met of zonder hoofdletter?

1. Hindoe
2. hindoe

Met of zonder hoofdletters?

1. lente
2. Lente

Zet in de tegenwoordige tijd.
Hij (beantwoorden) de vraag snel.

Zet in de tegenwoordige tijd.
Waaraan (besteden) jij je geld?

Zet in de verleden tijd.
Mijn oor (suizen) gisteren de hele dag.

Zet in de verleden tijd.
Waaraan (besteden) jij je geld?

Zet in de voltooide tijd.
Is de post al (bezorgen)?

Zet in de voltooide tijd.
Heeft iemand je koffers (dragen)?

Zet in de voltooide tijd.
Ik ben erg (hechten) aan mijn oude foto's.

Tussenletters

1. dwarstraat
2. dwarsstraat

Tussenletters

1. hondeweer
2. hondenweer

tussenletter

1. hogenschool
2. hogeschool

Aan elkaar of los?

1. rondjes geven
2. rondjesgeven
3. rondjes-geven

Nieuwe theorie

Aan de slag!

Nu Nederlands 2F:

• Schrijven 1.1: Een schrijfplan maken.
• Taalverzorging 4.1: Duidelijk formuleren

DONDERDAG TOETS Werkwoordspelling & Spellingsregels