Rekenen met formules

Rekenen met formules
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Rekenen met formules

Slide 1 - Diapositive

Rekenen
'Rekenen met formules'

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Formules
Formules bestaan bijna altijd uit een combinatie van vaste kosten en variabele kosten

Vaste kosten blijven altijd hetzelfde onafhankelijk van het aantal stuks. Denk hierbij aan opstartkosten, administratiekosten, servicekosten.

Variabele kosten zijn afhankelijk van het aantal. (uren, km's of wat dan ook)

Slide 4 - Diapositive

Patronen
Hoe reken je uit hoeveel je moet betalen voor 30 personen? 


10 + 20 = 30
€200 + €350 = €550

6 x 5 = 30
6 x €125 = €750

40 - 10 = 30
€650 - €200 = €450

Slide 5 - Diapositive

Patronen
Hoe moet het dan wel?

Zoek naar het patroon met behulp van + of - 

20 - 10 = 10 
€350 - €200 = €150  
            Per 10 personen dus + €150

20 + 10 = 30
€350 + €150 = €500 

Slide 6 - Diapositive

Hoeveel betaal je voor 25 personen ?
A
€500
B
€475
C
€425
D
€375

Slide 7 - Quiz

Wat is het startbedrag ?
A
€0
B
€25
C
€50
D
€75

Slide 8 - Quiz

Zelf een formule opstellen 
Wat wil je berekenen? 
        Totale kosten
Waar hangen de totale kosten van af? 
         Aantal personen, de prijs per persoon en het startbedrag


Startbedrag = €50

Slide 9 - Diapositive

Zelf een formule opstellen 
Wat wil je berekenen? 
        Totale kosten

Waar hangen de totale kosten van af? 
        Aantal personen, de prijs per persoon en het startbedrag


Startbedrag = €50

Slide 10 - Diapositive

Zelf een formule opstellen 
Wat wil je berekenen? 
        Totale kosten
Waar hangen de totale kosten van af? 
        Aantal personen, de prijs per persoon en het startbedrag


Startbedrag = €50
Totale kosten = startbedrag + aantal personen x prijs p.p. 

Prijs per 5 personen = €200 - €125 = €75
Prijs per persoon = €75 : 5 = €15
Totale kosten = €50 + aantal personen x €15 

Slide 11 - Diapositive

Zelf een formule opstellen 
Wat wil je berekenen? 
        Totale kosten
Waar hangen de totale kosten van af? 
        Aantal personen, de prijs per persoon en het startbedrag


Startbedrag = €50
Totale kosten = startbedrag + aantal personen x prijs p.p. 

Prijs per persoon = €75 : 5 = €15

Totale kosten = €50 + aantal personen x €15 

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

In deel 1 (of vakje 1) zitten altijd de vaste kosten verwerkt.
Om de variabele kosten te berekenen moet je dus het verschil tussen de delen (of vakjes) uitrekenen.
Dit doe je zo:
Kosten deel 2 - kosten deel 1
105-63=42
Als je goed kijkt zit er tussen elk deel 42 euro. Elk deel meer kost dus 42 euro. De variabele kosten zijn 42 euro.

Om de vaste kosten te berekenen moet je dus deel 1 - 42  berekenen. 
63-42 = 21
de vaste kosten zijn dus 21 euro. 

We vullen de formule in,
uitkomst = variabele kosten x aantal)+ vaste kosten

Dit kan overigens ook anders:
 
uitkomst = vaste kosten + variabele kosten x aantal
  • 21+42 x aantal delen
  • 21 + aantal delen x 42
  • 42 x aantal delen +21
  • aantal delen x 42 + 21

Slide 14 - Diapositive

Formules invullen

Slide 15 - Diapositive

Wat is de huidige BMI
van Kaoutar ...
(1 decimaal)
timer
1:00
A
24,9
B
24,5
C
30,9
D
49,1

Slide 16 - Quiz

Formules opstellen

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Stel een formule op
om de kosten van een
telefoongesprek van Tess
uit te rekenen.
timer
1:00
A
0,10 + (0,27 x aantal belminuten)
B
0,10 + (0,28 x aantal belminuten)
C
0,10 + (0,29 x aantal belminuten)

Slide 19 - Quiz

Toegepast rekenen

Slide 20 - Diapositive

Stel een formule op
voor de afstand die
Veronique na een
aantal minuten
heeft afgelegd.
timer
1:00
A
Afstand = snelheid x tijd
B
Afstand = km/u : 3,6
C
Afstand = 4,5 : 20
D
Afstand = aantal min x 0,225 km

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Diapositive

Hoeveel kilocalorieën
heeft Veronique verbruikt
na 20 minuten?
timer
1:00
A
340
B
122,4
C
1,18
D
48.960

Slide 23 - Quiz

a. Stel een formule op 
b. Wat is het verschil wanneer je 5 maanden lang, 5 keer per maand gaat zwemmen, met of zonder jaarpas?
timer
1:00

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive