Dagen van de week en hoe vaak doe je iets?

Die Wochentage und wie oft... 
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Die Wochentage und wie oft... 

Slide 1 - Diapositive

HERZLICH WILLKOMMEN!
  • Vandaag herhal je de dagen van de week (Wochentage) en  hoe vaak je iets doet in het Duits.
  • Viel Spaß! 

Slide 2 - Diapositive

Welche Wochentage kennst du schon (=al) auf Deutsch?

Slide 3 - Question ouverte

Die Wochentage
Klik op de link. Luister nog eens naar de dagen van de week.

https://www.lingohut.com/nl/v534368/duitse-lessen-dagen-van-de-week

Slide 4 - Diapositive

Even oefenen:
sleep de juiste dagen bij elkaar!
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag
Montag
Dienstag
Mittwoch
Donnerstag
Freitag
Samstag
Sonntag

Slide 5 - Question de remorquage

Quiz!
Wat heb je onthouden van de dagen van de week in het Duits?

Slide 6 - Diapositive

Zondag

Slide 7 - Question ouverte

Woensdag

Slide 8 - Question ouverte

Vrijdag

Slide 9 - Question ouverte

Dinsdag

Slide 10 - Question ouverte

Hoe vertaal je "am Donnerstag"?
A
op donderdag
B
om donderdag
C
in donderdag
D
donderdag

Slide 11 - Quiz

Hoe vertaal je "Am Freitag"
A
in vrijdag
B
vrijdag
C
op woensdag
D
op vrijdag

Slide 12 - Quiz

Vertaal "am"
A
in
B
om
C
op

Slide 13 - Quiz

Hoe vaak?
Am Montag habe ich immer Deutsch.
A
Op maandag heb ik soms Duits.
B
Op maandag heb ik vaak Duits.
C
Op maandag heb ik altijd Duits.
D
Op maandag heb ik nooit Duits.

Slide 14 - Quiz

Hoe vaak? Even oefenen:
sleep de juiste dagen bij elkaar!
immer
oft
manchmal
nie
beinahe nie
fast immer
altijd
vaak
soms
nooit
bijna nooit
bijna altijd

Slide 15 - Question de remorquage

Hoe vaak?
Am Montag lerne ich immer Deutsch.
A
Op maandag leer ik soms Duits.
B
Op maandag heb ik vaak Duits.
C
Op maandag leer ik altijd Duits.
D
Op maandag leer ik nooit Duits.

Slide 16 - Quiz

Vertaal: Ik eet nooit chips.
A
Ich esse nie Chips
B
Ich esse immer Chips.
C
Ich esse beinahe nie Chips.
D
Ich esse oft Chips.

Slide 17 - Quiz

Vertaal: Ich spiele....(soms) Fußball
A
immer
B
manchmal
C
oft
D
beinahe nie

Slide 18 - Quiz

Vertaal: Ik ga vaak naar de bioscoop.
A
Ich gehe manchmal ins Kino.
B
Ich gehe beinahe nie ins Kino.
C
Ich gehe immer ins Kino.
D
Ich gehe oft ins Kino.

Slide 19 - Quiz

Vertaal: Ich gehe "elke dag" zur Schule.
A
jeden Mittwoch
B
immer
C
jeden Montag
D
jeden Tag

Slide 20 - Quiz

Hast du noch Fragen?

Slide 21 - Question ouverte

Slide 22 - Diapositive

Welche Zahlen von 1-12 kennst du schon (=al) auf Deutsch?

Slide 23 - Question ouverte

Wie spät ist es? 

Slide 24 - Diapositive

Even oefenen:
Viertel vor elf
Viertel vor acht
Viertel nach drei
Viertel nach fünf
halb elf
Viertel vor fünf

Slide 25 - Question de remorquage

Wie spät ist es jetzt (nu)?

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Lien


Slide 28 - Question ouverte


Slide 29 - Question ouverte


Slide 30 - Question ouverte


Slide 31 - Question ouverte