Regelmatige werkwoorden présent & passé-composé

Regelmatige werkwoorden op -er
Regelmatige werkwoorden op -ir
Regelmatige werkwoorden op -re
Vendre
Finir
Aimer
Choisir
Attendre
Regarder
1 / 30
suivant
Slide 1: Question de remorquage
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3,4

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Regelmatige werkwoorden op -er
Regelmatige werkwoorden op -ir
Regelmatige werkwoorden op -re
Vendre
Finir
Aimer
Choisir
Attendre
Regarder

Slide 1 - Question de remorquage

Hoe goed weet je nog hoe je de regelmatige werkwoorden moet vervoegen? (présent)
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Sondage

Regelmatige werkwoorden op -er, -ir, -re
Vervoegen in de présent

1. Haal -er, -ir of -re van het werkwoord af
Je houdt de stam van het werkwoord over

2. Plak de juiste uitgang erachter. 

Slide 3 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden op -er
Je -e
Tu -es
Il / elle / on -e
Nous -ons
Vous -ez
Ils / elles -ent

Slide 4 - Diapositive

Vervoeg:
Vous (aimer)
A
Vous aimez
B
Vous aimons
C
Vous aimes
D
Vous aime

Slide 5 - Quiz

Vervoeg:

Je/J' (aimer)
A
Je aimes
B
Je aime
C
J'aimes
D
J'aime

Slide 6 - Quiz

Regelmatige werkwoorden op -ir
Je -is
Tu -is
Il / elle / on -it
Nous -issons
Vous -issez
Ils / elles -issent

Slide 7 - Diapositive

Vervoeg:

Nous (finir)
A
Nous finirons
B
Nous finisons
C
Nous finissons
D
Nous finons

Slide 8 - Quiz

Vervoeg:

Tu (choisir)
A
Tu choisit
B
Tu choisi
C
Tu chois
D
Tu choisis

Slide 9 - Quiz

Regelmatige werkwoorden op -re
Je -s
Tu -s
Il / elle / on -
Nous -ons
Vous -ez
Ils / elles -ent

Slide 10 - Diapositive

Vervoeg:

Ils (rendre)
A
Ils rendrent
B
Ils rend
C
Ils rendent
D
Ils rendont

Slide 11 - Quiz

Vervoeg:

Elle (vendre)
A
Elle vend
B
Elle vendre
C
Elle vends
D
Elle vendent

Slide 12 - Quiz

Vervoeg in de présent. Geef alleen het juiste werkwoord (zonder onderwerp).

Je (parler)

Slide 13 - Question ouverte

Vervoeg in de présent. Geef alleen het juiste werkwoord (zonder onderwerp).

Je (vendre)

Slide 14 - Question ouverte

Vervoeg in de présent. Geef alleen het juiste werkwoord (zonder onderwerp).

Je (finir)

Slide 15 - Question ouverte

Vervoeg in de présent. Geef alleen het juiste werkwoord (zonder onderwerp).

Nous (marcher)

Slide 16 - Question ouverte

Vervoeg in de présent. Geef alleen het juiste werkwoord (zonder onderwerp).

Vous (attendre)

Slide 17 - Question ouverte

Vervoeg in de présent. Geef alleen het juiste werkwoord (zonder onderwerp).

Elles (choisir)

Slide 18 - Question ouverte

Exercices
Faire l'exercice:

Slide 19 - Diapositive

Hoe goed weet je nog hoe je de Passé Composé van de regelmatige werkwoorden moet maken?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Sondage

Regelmatige werkwoorden op -er, -ir, -re
Vervoegen in de passé-composé

1. Kies de juiste vorm van être of avoir
(être: werkwoorden die je in nl met zijn vervoegd
avoir: werkwoorden die je in het nl met hebben vervoegd)
 2. Haal -er, -ir of -re van het werkwoord af
-er --> é
-ir --> i
-re --> u

Slide 21 - Diapositive

Vervoeg in de passé-composé

Je (parler)

Slide 22 - Question ouverte

Vervoeg in de passé-composé.

Je (vendre)

Slide 23 - Question ouverte

Vervoeg in de passé-composé.

Je (finir)

Slide 24 - Question ouverte

Vervoeg in de passé-composé.

Nous (marcher)

Slide 25 - Question ouverte

Vervoeg in de passé-composé.

Vous (attendre)

Slide 26 - Question ouverte

Vervoeg in de passé-composé.

Elles (choisir)

Slide 27 - Question ouverte

Vervoeg in de passé-composé. Geef alleen het juiste werkwoord.

Il (rentrer)

Slide 28 - Question ouverte

Vervoeg in de passé-composé. Geef alleen het juiste werkwoord.

Elle (rentrer)

Slide 29 - Question ouverte

Tu comprends?

Slide 30 - Carte mentale