Wohnen

• Duits
• Middelbare school
• vmbo, mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1,2

Kapitel 7

Wohnen

Was haben wir letztes Mal gemacht?​

De betekenis raden van woorden over wonen​ , voegwoorden herkennen en gebruiken​ en weten wat Bauhaus is​

Doel: ​

-het persoonlijk en vragend voornaamwoord in de vierde naamval gebruiken

-de voorzetsels met de vierde naamval gebruiken 

Succescriteria:​
-de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de 1e naamval (onderwerp) gebruiken

-de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval (lijdend voorwerp) gebruiken

- de voorzetsels met de vierde naamval gebruiken

Wohnen

Leerdoel:

Je leert woorden om jullie huis / je kamer te beschrijven.

Schrijf Duitse woorden die
met het thema wonen
hebben te maken!

Stappenplan

1. Doe je boek B open op blz 62-63 en neem de woordjes door!

2. Ga daarna verder met LessonUp en geef antwoord op de vragen.

3. Evaluatie

Doe je boek dicht en bekijk de video van de volgende slide!

de kamer = ...

1. das Zimmer
2. die Küche
3. der Flur
4. der Garten

de tuin = ...

1. der Garten
2. der Flur
3. die Küche
4. das Fenster

de muur = ...

1. die Küche
2. das Fenster
3. die Wand
4. die Wohnung

de badkamer = ...

1. die Toilette
2. das Badezimmer
3. das Schlafzimmer
4. das Wohnzimmer

de deur = ...

1. der Tisch
2. der Stuhl
3. die Küche
4. die Tür

de bank (in de woonkamer) = ...

1. der Schrank
2. das Fenster
3. das Sofa
4. das Zimmer

de winkel

kijken

de wc

het flatgebouw

knus

verhuizen

wennen aan

das Klo

umziehen

sich gewöhnen an

das Geschäft

das Hochhaus

schauen

gemütlich

weiß

grün

lila/violett

gelb

grau

orange

schwarz

braun

blau

rosa

beige

rot

Hoe vond je het gaan?

1. heel goed
2. goed
3. moeilijk
4. redelijk

Wat heb jij geleerd?

Hoe heb jij geleerd?

Wat ga jij doen om je kennis over het thema "wohnen" te verhogen?

Schrijf de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits op die je kent.

Ne derlands	Duits 1e naamval	Duits 4e naamval	Voorbeelden
ik	ich	mich	Welches Bett ist für mich?
jij	du	dich	Das Poster ist für dich.
hij	er	ihn	Hast du eine Lampe für ihn?
zij	sie	sie	Hier ist ein Stuhl für sie.
het	es	es

Nederlands	Duits 1e naamval	Duits 4e naamval	Voorbeelden
wij	wir	uns	Haben Sie ein Buch für uns?
jullie	ihr	euch	Ich habe das für euch bezahlt.
zij	sie	sie	Hier sind Stühle für sie.
u	Sie	Sie	Was kann ich für Sie tun?
wie	wer	wen	Für wen hast du das mitgebracht?
wat	was	was	Was hast du da?

De vormen mich, dich enz. zijn de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval. Na für en een aantal andere voorzetsels staat het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval.

1e  Ich mag dieses Zimmer.

4e Ist dieses Zimmer für mich?

Ook het vragend voornaamwoord wer verandert in de vierde naamval van vorm.

1e Wer ist das?

4e Für wen sind diese Möbel?

Op Neue Kontakte online staat ook een filmpje over dit onderwerp.

Opdracht:​

  

NK Kap.7: Les E oef. 17, 18 en 19 online maken (10 minuten)​

Als je klaar bent, oefen je online met slim stampen de woordjes (15 minuten)

​

​

​

​

Huiswerk voor de volgende les:​

NK Buch B:  

NK Buch B: pag. 61 Grammatik leren​ 

Het huiswerk staat ook in magister!​

Afsluiting:​

​Wat hebben we vandaag geleerd?​ 

​
Wat lukte al wel, wat nog niet?​ 

​
Waren de opdrachten duidelijk en goed te doen?​ 

​
Als je een vraag over het huiswerk zou hebben, wat zou dat dan zijn?​

 

Vooruitblik: in de volgende les het persoonlijk en het vragend voornaamwoord in de 4e naamval gebruiken met voorzetsels​