Aanpassingen bij dieren 4

• Biologie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Doel van de les

Aan het einde van deze les kun je

• verschillende aanpassingen bij dieren noemen aan hun omgeving

Hoe heeft de poolvos zich aangepast aan zijn omgeving?

1. kleur vacht valt niet op in de omgeving
2. hij kan heel erg goed sluipen
3. zachte vacht zorgt voor warmte
4. kleine oren daardoor minder verlies van warmte

Hoe raakt de woestijnvos zijn warmte kwijt?

1. doordat hij wit is
2. doordat hij hele grote oren heeft
3. door hard te rennen

Gestroomlijnd

kop,romp en staart gaan geleidelijk in elkaar over

ademen door longen

ademen door kieuwen

Huid met haartjes

huid met schubben en slijm

stevige poten

zwaar skelet en stevige poten

Dieren in water kunnen groot worden

worden door het water gedragen

Hoe komt het dat dieren in het water zo ontzettend groot kunnen zijn?

1. ze hebben veel te eten
2. het water draagt hen
3. ze hebben hele grote botten

Hoe ademen vissen?

1. door longen
2. door kieuwen

Waarom hebben olifanten zulke stevige poten?

1. kunnen ze harder rennen
2. kunnen ze beter trappen
3. om hun zware skelet te kunnen dragen

Poten van zoogdieren

zoolganger

teenganger

hoefgangers/topgangers

Huiswerk donderdag 11 juni

Basis:

Thema 6, paragraaf 4 , Opdracht 19 tot en met 22

Kader:

Thema 6, paragraaf 4, opdracht 15 tot en met 16B

Doel van de les

Aan het einde van deze les kun je

• verschillende aanpassingen bij dieren noemen aan hun omgeving

Poten van zoogdieren

zoolganger

Waar horen honden bij?

1. hoefgangers
2. teengangers
3. zoolgangers

Poten vogels

op een tak kunnen staan

poten met klauwen

om hard mee te kunnen lopen

lopen in ondiep water

poten met zwemvliezen

kegelsnavel

pincetsnavel

haaksnavel

zeefsnavel

Priemsnavel

Huiswerk donderdag 19 juni

Basis:

Thema 6, paragraaf 4 , 6 opdr. 29 t/ 32

Kader:

Thema 6, paragraaf 4 opdracht 17,18,19