Haben/sein, feesttenten & getallen

1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Heute
- Wiederholung bis jetzt
- Die Zahlen 

Slide 2 - Diapositive

Was weißt du noch?
wat weet je nog?
haben/sein
+
zwakke ww
getallen/rangtelwoorden



Slide 3 - Diapositive

Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 4 - Question de remorquage

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 5 - Question de remorquage

Ich warte auf Anna. Sie .......... mein Biologiebuch.
A
habe
B
haben
C
habt
D
hat

Slide 6 - Quiz

Ariane ............... noch in der Schule.
A
ist
B
bin
C
sind
D
seid

Slide 7 - Quiz

Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
spiel
spiel
spiel

spiel
spiel
spiel
-e
-st
-t
-en
-en
-t

Slide 8 - Question de remorquage

wonen = wohnen
ik woon = ich _________
A
wohne
B
wohnen
C
wohnt
D
wohnst

Slide 9 - Quiz

reizen = reisen
jij reist = du _________
A
reisest
B
reise
C
reisst
D
reist

Slide 10 - Quiz

zwemmen = schwimmen
jij zwemt = du ______________
A
schwimme
B
schwimmst
C
schwimmt
D
schwimmen

Slide 11 - Quiz

Hulpwerkwoord haben + sein
ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat

haben
habt
haben
bin
bist
ist

sind
seid
sind
haben                  sein
Voltooid deelwoord:
gehabt                 gewesen
             !
In een zin:
vorm van haben + gehabt

bv. ich habe Thee gehabt

vorm van sein + gewesen

bv. ich bin in den Bosch gewesen

Slide 12 - Diapositive

ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
ik
jij
hij/zij/het

wij
jullie
zij/u
wohne
wohnst
wohnt

wohnen
wohnt
wohnen
rede
redest
redet

reden
redet
reden
reise
reist
reist

reisen
reist
reisen
wohnen             reden             reisen
                             stam d/t         stam s-klank
1. stam? werkwoord -en
2. plaats uitgang die hoort bij het pers vnw
BV.: wohnen - wohn - du wohnst
ezelsbruggetje:
(fe)esttenten

Slide 13 - Diapositive

Weißt du es?
weet jij het?
getallen
Kijk eens wat je eigenlijk al weet.


8 vragen

Slide 14 - Diapositive

Wat is het getal 1 in het Duits?
A
eine
B
ein
C
elf
D
eins

Slide 15 - Quiz

Wat is het getal 7 in het Duits?
A
siebs
B
sieben
C
siebzehn
D
seiben

Slide 16 - Quiz

Wat is het getal 17 in het Duits?
A
siebzehn
B
siebenzehn
C
siebszehnen
D
siebzahn

Slide 17 - Quiz

Wat is het getal 100 in het Duits?
A
hunderd
B
hondert
C
hundert
D
tausend

Slide 18 - Quiz

Het Duitse woord voor 'en' is und
Richtig
Falsch

Slide 19 - Sondage

Wat is het getal 345 in het Duits?
A
dreihundertfunfundvierßig
B
dreihondertfünfundvierzig
C
dreihundertvierundfünfzig
D
dreihundertfünfundvierzig

Slide 20 - Quiz

Grammatik  C
getallen tot 10.000

Slide 21 - Diapositive

1= eins
10= zehn
100= hundert
1000= tausend
10000= zehntausend

101= hunderteins
1001= tausendeins
167= hundertsiebenundsechzig

3512= dreitausendfünfhundertzwölf
0= null
1= eins
2= zwei
3= drei
4= vier
5= fünf
6= sechs
7= sieben
8= acht
9= neun
10= zehn
11= elf
12= zwölf
13= dreizehn
14= vierzehn
15= fünfzehn
16= sechzehn
17= siebzehn
18= achtzehn
19= neunzehn
20= zwanzig
30= dreißig
40= vierzig
50= fünfzig
60= sechzig
70= siebzig
80= achtzig
90= neunzig
100= hundert
Jaartallen onder 2000: 1970= neunzehnhundertsiebzig
2021= zweitausendeinundzwanzig
getal+zehn
getal+zig

Slide 22 - Diapositive

Wat zijn rangtelwoorden?

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Wie bildet man die Ordinalzahlen?

( hoe maakt men de rangtelwoorden?)


1 t/m 19   ---> telwoord + te

 Bijvoorbeeld:

negende = neunte

dertiende = dreizehnte


20 t/m ..... ---> telwoord + ste

Bijvoorbeeld:

vierentwintigste = vierundzwanzigste

dertigste = dreißigste

Slide 25 - Diapositive

Uitzondering


eerste = erste


derde = dritte


zevende = siebte


achtste = achte

Slide 26 - Diapositive

Bij een datum schrijf je: am + het rangtelwoord met een punt erachter. 

Bijv.   am  4.  Dezember
           am 23. Dezember

Als je het voluit schrijft:
am + rangtelwoord + n
am vierten
am dreiundzwanzigsten

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

erste
zehnte
fünfte
siebte
zweite
vierte
achte
dritte
neunte
sechste
10de
1ste
2de
3de
4de
5de
8de
9de
6de
7de

Slide 29 - Question de remorquage

Maak een rangtelwoord:
2

Slide 30 - Question ouverte

Maak een rangtelwoord:
9

Slide 31 - Question ouverte

Maak een rangtelwoord:
29

Slide 32 - Question ouverte

Maak een rangtelwoord:
3

Slide 33 - Question ouverte

Slide 34 - Diapositive