Vraagzinnen en Vraagwoorden

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Vraagzinnen en vraagwoorden

Vraagwoorden

WIE?

Wie is jouw juf?

Xana

Wie = een persoon

WAT?

Wat doe je?

Ik lees een boek.

Wat = een ding/dingen.

WAAR?

Waar is juf Xana?

Xana is op school.

Waar = plaats/plek. 

WANNEER?

Wanneer heeft Xana weekend?

Op zaterdag en zondag.

Wanneer = datum/tijd.

Waarom?

Waarom is Xana op school?

Zij is een juf. Zij werkt op school.

Waarom = reden. 

Hoe?

Hoe ga jij naar school?

Met de bus.

Hoe = manier.

_______ is moe?

1. Wie
2. Wat
3. Wanneer
4. Hoe

_____ doe je? Ik lees een boek.

1. Wie
2. Wat
3. Hoe
4. Wanneer

______ is boos?

1. Wanneer
2. Waar
3. Wat
4. Wie

_________ hen je weekend? Op zaterdag en zondag.

1. Waar
2. Wanneer
3. Waarom
4. Hoe

_________ ben je thuis? Om tien uur.

1. Waar
2. Wanneer
3. Waarom
4. Hoe

_________ is de ISK school? In Leeuwarden.

1. Wie
2. Wanneer
3. Waarom
4. Waar

___________ hebben wij de toets? Vrijdag.

1. Waar
2. Wanneer
3. Waarom
4. Hoe

_______ ga jij naar school? Ik wil Nederlands leren.

1. Wie
2. Hoe
3. Waarom
4. Waar

wordwall.net

Begin een vraag met WIE.

Begin een vraag met WAT.

Begin een vraag met WAAR.

Begin een vraag met WANNEER.

Begin een vraag met HOE.

Begin een vraag met WAAROM.

Vraagzinnen

Werkwoord                wie/wat?                    wanneer/wat/waar?

Willen                              jullie                             thee?

Loopt                               hij                                  altijd naar school?

Ga                                     jij                                    boodschappen doen?

Let op!!!!!!!!!!!!!!

Vraagzin met jij? 

T moet WEG

Jij loopt naar school.  Loop jij naar school?

Jij gaat naar de zee. Ga jij naar de zee?

Maak een vraag:
Jullie gaan naar de Jumbo.

Maak een vraag:
Jij loopt naar school.

Maak een vraag:
Jij bent 12 jaar oud.

Maak een vraag:
Hij schrijft een zin.

Maak een vraag:
Wij gaan naar een restaurant.

wordwall.net