Les verbes en -ER au présent

1 / 18
suivant
Slide 1: Vidéo
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 25 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Vidéo

Racine (stam) des verbes en ER

Exemples:

CHANTER (ZINGEN) = CHANT

EXPLIQUER (UITLEGGEN) = EXPLIQU


Slide 2 - Diapositive

Quelle est la racine de
parler (praten)?

Slide 3 - Question ouverte

Quelle est la racine de
danser (dansen)?

Slide 4 - Question ouverte

Quelle est la racine de
donner (geven)?

Slide 5 - Question ouverte

Combineer de goede uitgang met het juiste persoonlijk voornaamwoord
Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
e
es
e
ons
ez
ent

Slide 6 - Question de remorquage

Traduis (vertal) "hij legt uit" en français >>>
"il explique"

Slide 7 - Diapositive

Traduis: ik geef (donner)

Slide 8 - Question ouverte

Traduis: jij vraagt (demander)

Slide 9 - Question ouverte

Traduis: hij/zij woont (habiter)

Slide 10 - Question ouverte

Traduis: u helpt (aider)

Slide 11 - Question ouverte

Traduis: wij praten (parler)

Slide 12 - Question ouverte

Traduis: jullie luisteren (écouter)

Slide 13 - Question ouverte

Traduis: zij zoeken (chercher)

Slide 14 - Question ouverte

Sleep de juiste persoon vorm naar het bijbehorende persoonlijk voornaamvoord
il/elle
nous
vous
ils/elles
tu
je
regardons
jouent
donne
dansez
habites
parle

Slide 15 - Question de remorquage

Sleep de juiste vertaling van de Nederlandse werkwoord 
kijken
uitleggen
praten
wonen
houden
van
geven
expliquer
habiter
donner
parler
aimer
regarder

Slide 16 - Question de remorquage

een ezelsbruggetje om de uitgangen van regelmatige ww op -er te onthouden

Slide 17 - Diapositive

C´est terminé
Merci

Slide 18 - Diapositive