2.3 Koopkracht

2.3 Koopkracht
  • Ik kan uitleggen wat de oorzaken van inflatie zijn.
  • Ik kan het effect van inflatie op mijn koopkracht uitleggen.
  • Ik kan de verandering van mijn koopkracht berekenen.
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

2.3 Koopkracht
  • Ik kan uitleggen wat de oorzaken van inflatie zijn.
  • Ik kan het effect van inflatie op mijn koopkracht uitleggen.
  • Ik kan de verandering van mijn koopkracht berekenen.

Slide 1 - Diapositive

Als gevolg van de oorlog in Oekraïne werd graan duurder voor bakkers.
Waaraan merk je dit als consument?

Slide 2 - Question ouverte

Steeds meer mensen verwarmen hun woning met een warmtepomp en rijden elektrisch. Welk gevolg heeft dit voor de prijs van elektriciteit?

Slide 3 - Question ouverte

inflatie?

Slide 4 - Carte mentale

2.3 Koopkracht
Inflatie
Het CBS meet de inflatie (= stijging van het gemiddelde prijspeil). 
  • Kosteninflatie: Producenten rekenen kostenstijging door in prijzen. Door bijvoorbeeld stijging energiekosten in bedrijf.
  • Bestedingsinflatie: Prijzen stijgen doordat er meer vraag naar een product is.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

2.3 Koopkracht
Opdrachten
Maak oefening 21, 22 en 23.

Slide 8 - Diapositive

In september 2024 bedraagt de inflatie 3,5%. Wat betekent dit?

Alle producten zijn 3,5% duurder geworden.
A
juist
B
fout

Slide 9 - Quiz

2.3 Koopkracht
Koopkracht
Je koopkracht is de hoeveelheid producten die je kan kopen met je inkomen. 
  • Door inflatie neemt koopkracht af.
  • Door inkomensstijging neemt koopkracht toe.

De koopkrachtontwikkeling verschilt voor verschillende groepen.

Slide 10 - Diapositive

Ten opzichte van september 2023, zijn de prijzen met 3,5% gestegen. Mijn loon is met 4% gestegen.

Wat is hiervan het gevolg?
A
Ik kan nu 0,5% meer goederen en diensten kopen.
B
Ik kan nu 3,5% meer goederen en diensten kopen.
C
Ik kan nu 4% meer goederen en diensten kopen.
D
Ik kan nu 7,5% meer goederen en diensten kopen.

Slide 11 - Quiz

2.3 Koopkracht
Opdrachten
Maak oefening 24, 25, 26.

Slide 12 - Diapositive

2.3 Koopkracht
Nominaal en reëel inkomen
Met nominaal inkomen bedoelen we het inkomen dat je in euro's verdient.
  • Stijgt je nominaal inkomen procentueel meer dan de inflatie, dan stijgt je koopkracht.
     Mijn nominaal inkomen stijgt met 3 %. De inflatie bedraagt 2%. Mijn koopkracht stijgt met 1%.
  • Stijgt je nominaal inkomen procentueel minder dan de inflatie, dan daalt je koopkracht.
     Mijn nominaal inkomen stijgt met 1%. De inflatie bedraagt 2%. Mijn koopkracht daalt met 1%.

Bij het reëel inkomen hou je wel rekening met de inflatie.

Slide 13 - Diapositive

Keuze uit
- Samenvattingsopdrachten: blz. 64 en 65.
- Herhalingsopdrachten: blz. 68 en 69.

Slide 14 - Diapositive

2.3 Koopkracht
  • Ik kan uitleggen wat de oorzaken van inflatie zijn.
  • Ik kan het effect van inflatie op mijn koopkracht uitleggen.
  • Ik kan de verandering van mijn koopkracht berekenen.

Slide 15 - Diapositive