1tvm - 17 mars 2021

1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 19 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Aujourd'hui
- minispreekbeurt
- Grammaire: de ontkenning
- Travail individuel
- ex. 16,  4.5 Grammaire II maken
maak een foto van je aantekeningen en nieuwe woorden en zet deze in LessonUp (zie sheet verderop)

Slide 2 - Diapositive

Bienvenue!
Frans brugklas
De ontkenning

Slide 3 - Diapositive

Tes objectifs
  1. Na de les kan ik de ontkenning gebruiken in Franse zinnen.
  2. Ik heb exercice 16, 4.5 Grammaire II  gemaakt.

Slide 4 - Diapositive

Schrijf een ontkennende zin op in het Nederlands.

Slide 5 - Question ouverte

De ontkenning - la négation
De Nederlandse woorden niet en geen bestaan in het Frans uit twee woorden:
Ne ... pas
Ne staat vóór de persoonsvorm en pas direct erna:
Je ne comprends pas

Slide 6 - Diapositive

De ontkenning - la négation
Ne verandert in n' voor een werkwoord dat begint met een klinker of stomme h:
Je n'aime pas la glace. (ik vind het ijsje niet lekker)
Je n'habite pas à Paris. (ik woon niet in Parijs)

Slide 7 - Diapositive

De ontkenning - la négation
De ontkenning van c'est is:
 ce n'est pas.
De ontkenning van il y a is:
Il n'y a pas.

Slide 8 - Diapositive

Uit welke woorden bestaat de ontkenning
A
alleen pas
B
alleen ne
C
ne/n' pas
D
no pas

Slide 9 - Quiz

Wat betekent de ontkenning ne...pas?
A
geen
B
niet
C
nooit
D
niet meer

Slide 10 - Quiz

Op welke plaats in de zin komt ne...pas (= de ontkenning in het Frans) te staan?
A
ne komt voor het eerste werkwoord en pas erachter.
B
ne plaats je voor het laatste woord in de zin en pas erachter.
C
ne komt vóór het onderwerp en pas erachter.
D
ik zou het niet weten ...

Slide 11 - Quiz

Welke zin is correct?
A
il regarde ne pas la télé
B
il ne pas regarde la télé
C
il ne regarde la télé pas
D
il ne regarde pas la télé

Slide 12 - Quiz

Welke zin is correct?
A
C'est ne pas une télévision
B
Ce n'est pas une télévision.
C
Ce ne pas est une télévision.
D
Ce ne télévision pas.

Slide 13 - Quiz

Welke zin is correct?
A
Il y ne pas une télévision
B
Il y n'a pas de télévision.
C
Il n'y a pas de télévision.
D
Il ne pas y a une télévision.

Slide 14 - Quiz

Maak je keuze!
  1. Ik snap het en ga zelfstandig oefenen met 4.5 ex. 16 a b c d en e (grammaire II)
  2. Ik vind het nog lastig of snap het niet. Je blijft in de les en we maken samen een paar opdrachten.

Slide 15 - Diapositive

Lever hier je aantekeningen van de ontkenning uit je schrift.
Maak een foto van je werk en upload hier.

Slide 16 - Question ouverte

Heb je nog vragen?

Slide 17 - Diapositive

Les devoirs
Faire (maken):  
Grammaire II - 4.5 ex. 16

Apprendre: 
-herhaling t/m app 6
-minispreekbeurt

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive