Les 4 - Reader

• Biologie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Proefwerk

Vrijdag 4 februari

Basisstof 1 t/m 4 + 9
+ Reader

Begrippen

Fenotype

Genotype

Allel

Homozygoot

Heterozygoot

Mens: 46 chromosomen (23 paren chromosomen)

Chromosomen paren

Dominant en recessief 

Aantekening

Dominant allel = het allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype 

Recessief allel = een allel dat alleen tot uiting komt in het fenotype als er geen dominant allel aanwezig is.

Oefening

Bij cavia's is het gen voor witte haarkleur (h) recessief ten opzichte van het gen voor zwarte haarkleur (H).
 

1. Wat is het genotype van een witharige cavia?

2. Bestaan er witharige cavia's die heterozygoot zijn voor de haarkleur?

Oefening

Bij cavia's is het gen voor witte haarkleur (h) recessief ten opzichte van het gen voor zwarte haarkleur (H).
 

1. Wat is het genotype van een witharige cavia? hh

2. Bestaan er witharige cavia's die heterozygoot zijn voor de haarkleur? Nee

Aantekening

Intermediair fenotype = als het organisme heterozygoot is voor een bepaalde eigenschap, maar beide allelen van dit allenpaar even sterk zijn

Oefening

Bij kippen wordt de kleur van de veren bepaald door een gen voor witte veren en een gen voor zwarte veren. Een kip die heterozygoot is voor deze eigenschap heeft fijn gespikkelde veren.

1. Welk fenotype is intermediair? I^wI^z

2. Wat is het genotype van een kop met witte veren? Een kip met zwarte veren? En een kip met fijn gespikkelde veren? I^wI^w (wit), I^z,I^z (zwart), I^wI^z (gespikkeld)

Monohybride kruisingen

Eén eigenschap wordt bepaald door één allelenpaar

aa

AA

a

A

Aa

Zwarte vacht

Aa

Aa

A

a

a

A

Aa

AA

aa

	A	a
A	AA	Aa
a	Aa	aa

Monohybride kruisingen

Eén eigenschap wordt bepaald door één allelenpaar

P

Geslachtscellen

F1

Opdracht 15

Maken: 

Maandag 24 jan, 3de uur

Reader:
Opdracht 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22 en 23

Stappenplan

1. Schrijf op welk allel dominant is en welk gen recessief

2. Schijf het genotype van de ouders op

3. Schrijf op welke allen de ouders kunnen doorgeven in hun geslachtscellen (zaadcel/eicel)
*Zet dit in een tabel

4. Bepaal welke allelencombinatie er kunnen ontstaan
* Maak de tabel af