3.11 Leestekens en hoofdletters (kn23) en presentatie

Leestekens en hoofdletters.

1 / 52
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Leestekens en hoofdletters.

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
  • Je leert leestekens op de juiste manier gebruiken.
  • Je weet wanneer je een komma, een dubbele punt en aanhalingstekens gebruikt in een zin.
  • Je weet wanneer je een hoofdletter gebruikt

Slide 2 - Diapositive

Leestekens

Slide 3 - Diapositive

Begrip
  • Leestekens: tekens die in de tekst gebruikt worden om een tekst beter leesbaar te maken. 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Een zin eindigt met een leesteken.
  • Punt (gewone zin):
    De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin):
    Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep):
    Doe je best!

Slide 6 - Diapositive

Komma
De komma is een korte pauze in een zin. Zonder de komma kan een zin verkeerd geïnterpreteerd worden.

Slide 7 - Diapositive

Komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 8 - Diapositive

Voorbeeldzin zonder komma
Schrijf de zin over, met de komma op de juiste plek!

Als je gesport hebt moet je daarna douchen.
timer
1:00

Slide 9 - Diapositive

Als je gesport hebt, moet je daarna douchen.

Slide 10 - Diapositive

Voorbeeldzin zonder komma
Schrijf de zin over, met de komma op de juiste plek!

Laatst toen ik mijn kamer aan het opruimen was vond ik allerlei spullen van toen ik jong was: lego barbies kaartspellen en knuffels.
timer
2:00

Slide 11 - Diapositive

Laatst, toen ik mijn kamer aan het opruimen was, vond ik allerlei spullen van toen ik jong was: lego, barbies, kaartspellen en knuffels.

Slide 12 - Diapositive

Dubbele punt
  • Voor een toelichting of verklaring.
  • Voor een opsomming
  • Voor een citaat

Slide 13 - Diapositive

Aanhalings-tekens
  • Bij een directe rede of citaat.
  • Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis 

Slide 14 - Diapositive

‘Isabelle zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quiz

Bjorn vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quiz

Nina zei tegen Joost: ‘Ik kan het niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 17 - Quiz

Hij dacht dat hij wel op tijd kon komen.
A
onjuist
B
juist

Slide 18 - Quiz

Bollo, de hond van de buren, heeft het hele weekend geblaft.
A
onjuist
B
juist

Slide 19 - Quiz

'Je kunt ervan uitgaan', zegt hij, 'dat ik niet op tijd in de les kan komen.'
A
juist
B
onjuist

Slide 20 - Quiz

Hoofdletters
  • aan het begin van de zin > Het is vandaag zonnig.
  • bij eigennamen > Myrthe Croese
  • bij feestdagen of historische gebeurtenissen > Tweede Wereldoorlog
  • aan het begin van een citaat >
    De docent riep: 'Start met stillezen.'

Slide 21 - Diapositive

Begin van een zin

  • Je begint een zin met een hoofdletter.
Als de zin met een afgekort woord begint, verschuift de hoofdletter naar het tweede woord:

  • 's Ochtends sta ik vroeg op.
  • 't Was vanochtend wel erg koud.

Slide 22 - Diapositive

Begin van een zin
Als de zin met een cijfer of symbool begint, schrijf je geen hoofdletter aan het begin van de zin.

  • €15 betaalde hij voor het boek.
  • 86 jaar geleden werd mijn opa geboren.

Slide 23 - Diapositive

Namen van personen
Je schrijft een hoofdletter bij voor- en achternamen, doopnamen en voorletters:

  • Myrthe Croese
Aanspreektitels (mevr.) en tussenvoegsels (van der) krijgen geen hoofdletter, maar wel als de voornamen erbij staan.
  • fam. Berkmans
  • Bert van den Brink, let op: meneer Van Den Brink

Slide 24 - Diapositive

Organisaties, merken, producten
Organisaties, merken en producten krijgen een hoofdletter.
  • Apple
  • Verenigde Naties
Soms gebruiken bedrijven de hoofdletters afwijkend, je neemt dit dan over.
  • iPhone, iPod, eBay

Slide 25 - Diapositive

Aardrijkskundige namen, volken, talen, windstreken
Bij aardrijkskundige namen van landen, steden, rivieren, enzovoort gebruik je een hoofdletter.
  • Eindhoven
  • Amerikaanse president

Ook bij volken, talen of dialecten gebruik je een hoofdletter.
  • Fransman
  • Limburgs dialect

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Wat is goed geschreven?
A
ronell Langston Plasschaert
B
Ronell langston Plasschaert
C
Ronell Langston Plasschaert
D
Ronell Langston plasschaert

Slide 29 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
A
Meneer de jong
B
Meneer De Jong
C
Meneer De jong
D
Meneer de Jong

Slide 30 - Quiz

Wat is goed geschreven?
A
belgische gerechten
B
belgische Gerechten
C
Belgische Gerechten
D
Belgische gerechten

Slide 31 - Quiz

Welk woord schrijf je met een hoofdletter?
A
kerstmis
B
december
C
kerstviering
D
kerstboom

Slide 32 - Quiz

Aan de slag!

Kern 23, blz. 50 +51
Theorie: blauwe gedeelte Opdrachten: oranje gedeelte
Je maakt opdracht 1 t/m 5.
Klaar? Je oefent met drillsteroefeningen/ mijn.boomvoortgezetonderwijs.nl

Slide 33 - Diapositive

Nabespreking
Opdracht 1 t/m 5

Slide 34 - Diapositive

Opdracht 1
a Paleis Soestdijk blijft open voor publiek.
b Doutzen Kroes neemt intrek in Gooise villa.
c Zwolse Anna van der Breggen wint wereldtitel.

Slide 35 - Diapositive

Opdracht 1
d ‘Geef iedereen vrij met Suikerfeest’.
e Slaafvrije chocolade van Tony’s Chocolonely.
f Nederlandse Marit op de koffie bij premier Zweden.

Slide 36 - Diapositive

Opdracht 2
Dit is een citaat van iemand anders. Citaten schrijf je altijd tussen aanhalingstekens.

Slide 37 - Diapositive

Opdracht 3
Je gebruikt ook aanhalingstekens wanneer je in een gesprek precies opschrijft wat iemand zegt
en wanneer je een woord speciale aandacht wilt geven.

Slide 38 - Diapositive

Opdracht 4

Slide 39 - Diapositive

Opdracht 5
Bootcamp, Ken, Ariel, Droomde, Dan, De, Amerikaanse, Veronica, Rohan, Je, Het, Deze,
Nieuwsgierig, De, Plons en Dalfsen.

Slide 40 - Diapositive

Klaar?
Je oefent met de drillsteroefeningen.
Kern 23 / 42 / 43 / 44 / 45 / 46 (woorden)

 
mijn.boomvoortgezetonderwijs.nl

Slide 41 - Diapositive

Woorden oefenen Kern 23

Slide 42 - Diapositive

Een punt maken van iets.


A
Ergens een punthoofd van krijgen.
B
Een punt achter de zin zetten.
C
Een probleem maken van iets.

Slide 43 - Quiz

gracieus
A
stijf
B
hartelijk
C
geweldig
D
sierlijk

Slide 44 - Quiz

gemotiveerd
A
meegaand, soepel
B
met de juiste instelling
C
letterlijke weergave van iemands woorden
D
een probleem van iets maken

Slide 45 - Quiz

vacature
A
eigenschappen
B
iemand die tuurt
C
vakkenvuller
D
baan die beschikbaar is

Slide 46 - Quiz

citaat
A
zin
B
alinea
C
letterlijke weergave van wat iemand zegt

Slide 47 - Quiz

Presentatie (SE5)
In week 12 en week 13 staan de presentaties gepland.

Je houdt een presentatie van 8 minuten over jouw eigen gekozen (goedgekeurde) onderwerp.

Slide 48 - Diapositive

Presentatie (SE5)
Je moet een PowerPoint of Prezi gebruiken.

Gebruik de info uit het boek van Kern (32 + 33)

Slide 49 - Diapositive

Stappenplan presentatie
1. Je hebt jouw onderwerp gekozen en om goedkeuring gevraagd.
2. Je kiest deelonderwerpen (minimaal 4)
3. Je zoekt informatie over de deelonderwerpen en slaat dit op in Word/ OneDrive/ Nederlands.

Slide 50 - Diapositive

Stappenplan presentatie
4. Je selecteert de informatie die jij wilt gaan gebruiken in de presentatie (markeren/ onderstrepen).

5. Je maakt een PowerPoint/ Prezi en verwerkt de informatie en vermeld deze in steekwoorden.

Slide 51 - Diapositive

Je werkt ook thuis aan de presentatie.

Huiswerk: maandag 10 maart a.s.
--> je verzamelt de informatie voor jouw presentatie.

Vrijdag: meenemen leesboek 'Mama Tandoori'

Slide 52 - Diapositive