Kijk of er een
voorvoegsel voor het woord staat, bijvoorbeeld:
on-, her-.
Bijvoorbeeld:
– ongezond. Je weet dat on- hetzelfde is als niet of zonder. Ongezond betekent dus niet gezond.
– hergebruiken. Je weet dat her- opnieuw betekent. Hergebruiken betekent dus opnieuw gebruiken.
Kijk of er een achtervoegsel achter het woord staat, bijvoorbeeld: -vol, -loos, -rijk.
– naamloos. Je weet dat -loos hetzelfde is als zonder. Naamloos betekent dus dat iets zonder naam is, het heeft geen naam.