H1, over taal, hv1q, 10-10-19 + raadgedicht

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
11.20 - 11.30  Lezen in leesboek
11.30 - 11.35 Antoniemen
11.35 - 11.45 Opdracht 34 afmaken
11.45 - 12.00 Raadgedicht
12.00 - 12.05 Lesafsluiting







Slide 2 - Diapositive

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 3 - Diapositive

Antoniemen 
Hoe veel antoniemen kan je verzinnen in twee minuten?

(bijvoorbeeld dus: moelijk-makkelijk, dik-dun) etc. 
timer
2:00

Slide 4 - Diapositive

Zelfstandig werken
Wat? Maken opdracht 34 en 35(blz. 80)
Hoe? Je mag zachtjes overleggen, gaat dit niet goed? Dan werken we helemaal in stilte. 
Tijd? Je hebt hier tot het einde van de les de tijd voor
Hulp? Vraag je buurman/buurvrouw. Steek anders je hand omhoog, dan kom ik bij je.
Klaar? Maak opdracht 36 (blz. 80) of ga lezen in je leesboek. 

timer
10:00

Slide 5 - Diapositive

Raadgedicht
https://raadgedicht.nl/storm-johanna-kruit-week-10/

https://raadgedicht.nl/zelf-aan-de-slag-raam-riet-wille/

Slide 6 - Diapositive

Lesafsluiting
Wat is een synoniem?

Wat is een antoniem?

Wat is een antoniem van corpulent?

Wat is een antoniem van straf?

Slide 7 - Diapositive

Antoniem
Een synoniem is een ander woord met dezelfde betekenis

Een antoniem is een woord dat het tegenovergestelde betekent. Bijvoorbeeld warm - koud. 

Soms kun je een antoniem al zien aankomen, doordat er een signaalwoord in de tekst staat. Een signaalwoord wijst op een verband tussen twee zinnen of zinsdelen, in dit geval een tegenstelling

Slide 8 - Diapositive

Voorbeeld
De puzzel leek erg complex, maar bleek juist eenvoudig.
Hoewel Daisy ingetogen overkomt, kan zij ook erg uitbundig zijn. 

Wat is aan antoniem van....
1. moeilijk?
2. hard?
3. absent?
4. geliefd?

Slide 9 - Diapositive

Opdracht 36
Je hebt letterlijk en figuurlijk taalgebruik, wie weet het verschil tussen die twee?

Dieren worden vaak gebruikt om het karakter van bepaalde mensen te verbeelden. (Zo trots als een pauw, zo dom als een ezel)

Welke karaktereigenschappen horen bij de dieren in opdracht 36? 

Slide 10 - Diapositive

Aanduiden
Illustreren

Aantonen
Gelden

Bepalen

inhouden
duidelijk maken

bewijzen
laten zien
van toepassing zijn
vaststellen
betekenen

Slide 11 - Question de remorquage

Oefening 3
Breid de onderstaande zin uit met de vraagwoorden: wanneer? en hoe?
Jelle gaat naar school.

Breid de onderstaande zin uit met de vraagwoorden: wanneer? en waar?
Mijn oma fietst


Slide 12 - Diapositive

Welkom
Pak alvast je leesboek, boek, schrift en pen, dan kunnen we snel beginnen. 

Slide 13 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
12.35 - 12.45 Lezen in leesboek
12.45 - 13.05 - Wat moet je weten voor de toets? Moment om vragen te stellen
13.05 - 13.25  Oefenen voor de toets, hoe goed ken/kan je het al?

Slide 14 - Diapositive

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 15 - Diapositive

Wat moet je weten voor de toets?
Noteer in je schrift zoveel mogelijk onderdelen die je moet weten voor de toets. Ben je goed voorbereid?

timer
5:00

Slide 16 - Diapositive

Oefening 1 
Is het vetgedrukte woord een persoonsvorm, voltooid deelwoord of infinitief? Schrijf op in je schrift. 

  1. Elke avond schrijft Elske in haar dagboek. 
  2. Ze hoopt zo een mooi overzicht voor later te maken.
  3. Inmiddels heeft ze al drie schriften volgeschreven.
  4. Ze zal haar dagboeken pas weer lezen als ze volwassen is.
  5. Tot die tijd bewaart ze de schriftjes op de bovenste plank in haar kast.
timer
3:00

Slide 17 - Diapositive

Oefening 2
Neem de zinnen over in je schrift. Zet streepjes tussen de zinsdelen en benoem het werkwoordelijk gezegde en onderwerp van de zinnen.

  1. Ik heb het gras gemaaid.
  2. Mijn vader zal blij zijn. 
  3. De nieuwe bank wordt morgen geleverd.
  4. In de vakantie ga ik in een supermarkt werken.
  5. Elke ochtend staat de bakker om vijf uur op.
timer
7:00

Slide 18 - Diapositive

Uitleg zinsopbouw
We hebben geleerd dat een basiszin bestaat uit twee delen:
- een deel dat zegt wat de handeling is (=wwg)
- een deel dat zegt wie de handeling uitvoert (=ow)

Bijvoorbeeld:
De tuinman hakt om. 

Deze zin is nog niet compleet. Je moet namelijk niet alleen vragen wie hakt om? Maar ook wat hakt de persoon om? 
Het wordt dan: De tuinman hakt de boom om. 

Slide 19 - Diapositive

Uitleg zinsopbouw
Bij sommige werkwoorden moet je maar één basisvraag stellen. Bijvoorbeeld:
De hond slaapt.

Je kan niet vragen: Wat slaapt de hond? Je hoeft bij dit werkwoord maar één basisvraag te stellen. Wie slaapt? 

Bij sommige werkwoorden moet je de wie vraag stellen, maar kun je ook de wat vraag stellen.
Bijvoorbeeld:
Lisa zingt. Wat zingt Lisa? Lisa zingt een lied.
Klaas tekent. Wat tekent Klaas? Klaas tekent een hond. 

Slide 20 - Diapositive

Samengevat
1. Een werkwoord waar je alleen een wie vraag bij moet stellen (Hij slaapt)
2. Een werkwoord waar je een wie & een wat vraag bij moet stellen. (De tuinman hakt de boom om)
3. Een werkwoord waar je een wie vraag bij moet stellen, maar ook een wat vraag bij kunt stellen. (Linda zingt, Linda zingt een lied) 

Noteer van deze werkwoorden de juiste soort. (maak een keuze uit 1, 2 of 3)
Wassen, zwemmen, opbellen, fietsen, wegsturen. 

Slide 21 - Diapositive

Oefening 3
Een basiszin is de kortste zin die je kunt maken.
Maak met ieder werkwoord een kloppende basiszin. Dus voeg één of twee zinsdelen toe. 
  1. opeten
  2. repareren
  3. zitten
  4. kletsen
  5. feliciteren

Slide 22 - Diapositive

Verhaal maken
Iedereen zegt één woord, de rest van de klas is stil en luistert goed. We houden het tempo hoog. Als het te lang duurt gaat het woord naar de volgende persoon. 


Slide 23 - Diapositive

Pauze

Slide 24 - Diapositive

Wat weet je nog?
Waar hebben we het de vorige les over gehad?

Slide 25 - Diapositive

Verhaal maken

Ik heb acht vrijwilligers nodig die voor het bord willen komen, deze leerlingen moeten in een rijtje staan. We gaan vandaag weer een verhaal maken. Deze keer gaan jullie niet omstebeurt een woord zeggen, maar word je aangewezen. Het kan zijn dat je dan een langer deel van een verhaal moet vertellen, wellicht een paar zinnen of slechts een woord.

De klas bepaalt of je af bent. Je bent af als je ehhhhh, het woord ervoor herhaalt of natuurlijk als je vloekt of scheldt in het verhaal. De klas moet dus goed opletten of dit niet gebeurt. 

Daarnaast bepaalt de klas het onderwerp van het verhaal. Het verhaal moet hier dus ook een beetje over blijven gaan (enkele uitwijkingen zijn in principe prima). 

Slide 26 - Diapositive

Opdrachten bespreken
Wat? Opdracht 15 en 16 blz. 69 en 70

- Je kijkt met een andere kleur pen na
- Verbeter je antwoord als deze fout is
- Zet een krul als je het antwoord goed hebt

Slide 27 - Diapositive

Tien minuten lezen, in stilte.

Slide 28 - Diapositive