Starttaal Vooraf Thema 5 moeilijke woorden

Herhaling woordenschat
- Ik begrijp de betekenis van de themawoorden die te maken hebben met het thema vervoer. 
- Ik begrijp welke vier tekstdoelen er zijn. 
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Herhaling woordenschat
- Ik begrijp de betekenis van de themawoorden die te maken hebben met het thema vervoer. 
- Ik begrijp welke vier tekstdoelen er zijn. 

Slide 1 - Diapositive


Wat betekent 'het abonnement'?
A
De vaste tijden waarop treinen, bussen en trams rijden.
B
Iemand die een trein bestuurt.
C
Het bewijs dat je betaald hebt om ergens gebruik van te maken.
D
Alle mensen, fietsen of voertuigen die op straat lopen of rijden.

Slide 2 - Quiz

Wat betekent 'de spits'?
A
Als je door omstandigheden later aankomt dan gepland.
B
Het verplaatsen van mensen, dieren of spullen met een vervoersmiddel.
C
Iemand die vervoersbewijzen controleert.
D
De drukste uren in het verkeer.

Slide 3 - Quiz

Jacky gaat naar een vriend in Amsterdam. Zij reist met het ...................
, namelijk met de bus of trein.
A
de dienstregeling
B
het vervoersbewijs
C
het openbaar vervoer
D
de spits

Slide 4 - Quiz


Om 18:05 is de trein er nog niet. Jack denkt dat de trein ............... heeft.
A
reisplanner
B
spits
C
vervoer
D
vertraging

Slide 5 - Quiz


Marouan heeft een digitaal ...... gekocht.
A
vervoersbewijs
B
reisplanner
C
conducteur
D
spits

Slide 6 - Quiz

De ........... wijst aan van welk perron Romy's trein vertrekt.
A
reisplanner
B
conducteur
C
vertraging
D
vervoersbewijs

Slide 7 - Quiz

Jamilla weet nog niet met welk ..... ze gaat: de bus, de tram of de metro
A
reisplanner
B
vervoersbewijs
C
vervoer
D
spits

Slide 8 - Quiz

Herhaling teksdoelen
De schrijver heeft altijd een bedoeling met een tekst, dit noem je het tekstdoel. 
Amuseren = leuk
Instrueren = iets doen
informeren = iets leren
Activeren = iets kopen of ergens heen gaan





Slide 9 - Diapositive

Welk tekstdoel heeft de volgende dia?

Slide 10 - Question ouverte

Welk doel heeft de schrijver?
A
Amuseren
B
Instrueren
C
Informeren
D
Activeren

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Welk tekstdoel heeft de schrijver?
A
Informeren
B
Instrueren
C
Activeren
D
Amuseren

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

Welk tekstdoel heeft de volgende dia?

Slide 16 - Question ouverte

Slide 17 - Diapositive

Wat ga je doen?
Studiemeter --> Starttaal Online -->Starttaal Vooraf - Op weg naar 1F --> Thema 5 vervoer --> Woordenschat afmaken.

Uitleg lezen+ boek blz. 29 - 31

Slide 18 - Diapositive